Periode 4 passé composé uitleg + opdrachten

                  Passé composé uitleg + opdrachten 
                                  Doel: je kunt de passé composé van de regelmatige
                     werkwoorden op -er en de onregelmatige
                              werkwoorden alleravoir, être,faire en prendre 
      herkennen en toepassen.   
      
 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

                  Passé composé uitleg + opdrachten 
                                  Doel: je kunt de passé composé van de regelmatige
                     werkwoorden op -er en de onregelmatige
                              werkwoorden alleravoir, être,faire en prendre 
      herkennen en toepassen.   
      
 

Slide 1 - Diapositive

Wat is de passé composé?
  • De passé composé is de voltooide tegenwoordige tijd.
  • Wij noemen deze tijd voortaan de voltooide tijd.
  • Voltooid betekent "klaar", je gebruikt de voltooide tijd om aan te geven dat iets gebeurd is.
  • - Om de voltooide tijd te maken, heb je een voltooid deelwoord nodig, bijvoorbeeld "gewoond". Maar je kunt niet zeggen: "Ik in Purmerend gewoond". Je hebt een hulpwerkwoord nodig om de zin af te maken: "Ik heb in Purmerend gewoond.

Slide 2 - Diapositive

Wat is je ezelsbruggetje?
  • Het getal 2 is je ezelsbruggetje.
  • Voltooide tijd = 2 woorden.
  • Passé composé = 2 woorden.
  • Je hebt 2 woorden nodig om de passé composé te maken. 

Het goede nieuws: in het Frans doe je precies hetzelfde!

Slide 3 - Diapositive

De passé composé van een werkwoord op -er in stappen met het hulpwerkwoord "avoir".

  • Voorbeeld Marc (habiter) _______________________ à Purmerend.
  • Het voltooid deelwoord = stam van het werkwoord + é: habité.
  • Het hulpwerkwoord, vraag jezelf: zeg ik “heeft gewoond” of “is gewoond”? Antwoord: “heeft gewoond” = a (il a).
  •  Pas toe in de voorbeeldzin: Marc a habité à Purmerend.
  • Tip: leer de présent van avoir (blz. 190 bb.).

Slide 4 - Diapositive

De passé composé van een werkwoord op -ir in stappen met het hulpwerkwoord "avoir"

  • Voorbeeld: Marc (choisir) ___________________ le français.
Maak het voltooid deelwoord= stam van het werkwoord + i: choisi.
Zoek het hulpwerkwoord, vraag jezelf: zeg ik “heeft gekozen” of “is gekozen”? Antwoord: “heeft gekozen” = a (il a)
 Pas toe in de voorbeeldzin: Marc a choisi le français.

Slide 5 - Diapositive

De passé composé van een werkwoord op -er in stappen met het hulpwerkwoord "être"

  • Voorbeeld: Marc (rester) _________________________ à la maison.
  • Het voltooid deelwoord = stam van het werkwoord + é: resté.
  • Het hulpwerkwoord vraag jezelf: zeg ik “heeft gebleven” of “is gebleven”? Antwoord: “is gebleven” = est (il est)
  •  Pas toe in de voorbeeldzin: Marc est resté à Purmerend.
  • Tip: leer de présent van être (blz. 196 bb.)


Slide 6 - Diapositive

De passé composé van de onregelmatige werkwoorden avoir, être, faire, prendre

  • (avoir) Marc ____________________ un beau cadeau. Voltooid deelwoord = eu:     Marc a eu un beau cadeau. (= Marc heeft een mooi cadeau gehad.)
  • (être) Marc ____________________ en France. Voltooid deelwoord = été
    Marc a été en France. (= Marc is in Frankrijk geweest). 
    Let op uitzondering: NE gebruikt “zijn”. FA “hebben”
  • (faire) Marc ___________________ du foot. Voltooid deelwoord = fait :                    Marc a fait les devoirs. (= Marc heeft zijn huiswerk gemaakt)
  • (prendre) Marc ____________________ le bus. Voltooid deelwoord = pris:                   Marc a pris le bus. (= Marc heeft de bus genomen.)

Slide 7 - Diapositive

Wat heb je nu geleerd?
  • Je kunt in stappen de voltooide tijd maken van: de regelmatige
     werkwoorden op - er, de regelmatige werkwoorden op - ir en de
     onregelmatige werkwoorden: avoir, être, faire, prendre.
  • Je weet dat je om de passé composé te maken een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord nodig hebt en je kunt daarvoor de juiste bronnen vinden.  
Je gaat oefenen met de zinnen op de volgende slides.                                                                                                                      
Opdracht: gebruik de werkwoorden tussen haakjes als voltooid deelwoord en kies het juiste hulpwerkwoord.

Slide 8 - Diapositive

Mon ami (habiter) _________________________ près de la plage.

Slide 9 - Question ouverte

Ses parents (chercher) ___________________ une autre maison.

Slide 10 - Question ouverte

Ils (choisir) _______________________ un appartement au centre.

Slide 11 - Question ouverte

Samedi dernier je / j’ (visiter) ___________________ mon copain.

Slide 12 - Question ouverte

Je (rester) _______________________________ toute la journée.

Slide 13 - Question ouverte

Nous (aller) ______________________________________ au café.

Slide 14 - Question ouverte

On (rencontrer) _________________________ une jolie fille Laura.

Slide 15 - Question ouverte

Moi, je / j’ (réussir) ___________________ à prendre rendez-vous.

Slide 16 - Question ouverte

Elle (réagir) ___________________________________ par dire “oui”.

Slide 17 - Question ouverte

Hier, je (sortir) ___________________________________ avec Laura.

Slide 18 - Question ouverte

Elle (arriver) _________________________________________ à midi.

Slide 19 - Question ouverte

Elle (partir) _____________________________________ vers minuit.

Slide 20 - Question ouverte

Laura (prendre) ___________________________________ le bus.

Slide 21 - Question ouverte

Nous (avoir) _____________________________ une belle journée.

Slide 22 - Question ouverte

               C'est fini!
TeLlkst

Slide 23 - Diapositive