Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 2: Rekenopdrachten
deel 1
Slide 1 - Diapositive
Vraag 1: Katinka heeft een inkomen van € 220 per maand. Haar inkomen bestaat uit: - loon supermarkt € 96 - oppassen € 30 - kleedgeld € 40 - zakgeld € 50 - rente € 4 Bereken Katinka’s inkomen uit arbeid.
Slide 2 - Question ouverte
1b: Katinka heeft een inkomen van € 220 per maand. Haar inkomen bestaat uit: - loon supermarkt € 96 - oppassen € 30 - kleedgeld € 40 - zakgeld € 50 - rente € 4 Bereken haar inkomen uit overdracht.
Slide 3 - Question ouverte
Vraag 3: Twee vrienden vergelijken hun inkomsten. - Guido verdient € 30 per week. - Jenny verdient € 1.550 per jaar. Bereken van beiden het maandinkomen. Wie verdient het meest?
Slide 4 - Question ouverte
Vraag 3b: Jenny verdient € 1.550 per jaar. Jenny krijgt een loonsverhoging van 5%. Bereken haar nieuwe maandloon.
Slide 5 - Question ouverte
3c: Guido vindt een nieuw baantje. Hij verdient nu € 31,25 per week. Wie heeft nu het hoogste inkomen: Jenny (€ 1.627,50) of Guido?
Slide 6 - Question ouverte
Vraag 8: Gebruik de afbeelding met de weekbegroting van Birgit. Het geld dat Birgit aan het eind van de week over heeft, zet ze op haar spaarrekening. Vul de tabel verder in. totaal inkomsten: € sparen: € totaal uitgaven: € Bereken het bedrag dat Birgit in een jaar spaart.
Slide 7 - Question ouverte
Vraag 9a: Het inkomen van de familie Matthijsen is € 2.300. Hoeveel procent van het inkomen wordt besteed aan de maandelijkse uitgaven?
Slide 8 - Question ouverte
Vraag 4: Dit jaar kost een racefiets € 1.750. Een jaar later is de prijs met 14% gedaald. Bereken de nieuwe prijs.
Slide 9 - Question ouverte
Vraag 5: Habib wil over drie jaar een scooter kopen. Deze scooter gaat € 1.500 kosten. Bereken het bedrag dat Habib maandelijks moet reserveren.