Vraagwoord en aanwijzend voornaamwoord maart 2024

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo
• Leerjaar 2

Grammatica

Hoofdstuk 2

Grammatica hoofdstuk 2

Herhaling vorige les

- Hoofdtelwoorden en rangtelwoorden

- Persoonsvorm 

- Jij werkt       - Werk jij?

- Hij werkt         - Werkt hij?

- Bezittelijke voornaamwoorden (LessonUp)

- Dat is jouw fiets

- Hoe gaat het met jou?

Lesdoelen vandaag

- Je weet wanneer je een hoofdletter, punt of komma gebruikt

- Je weet wat een vragend voornaamwoord  is

- Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is

- Je kunt in een zin de vragende en aanwijzende voornaamwoorden 

    benoemen

     

Wanneer gebruik je
een hoofdletter?

Hoofdletters gebruik je bij:

1. Het begin van de zin
2. Namen van personen
3. Organisaties, merken en producten (TikTok, Heinz, Coca Cola)

4. Historische gebeurtenissen en feestdagen (Pasen, Ramadan)

5. Aardrijkskundige begrippen (Nederland, Sneek, Voorstreek)

6. Religieuze begrippen (Bijbel, Koran)

Wanneer gebruik je
een punt?

Een punt

zet je aan het einde van de zin.

Behalve bij een titel!

Wanneer gebruik
je een komma?

Een komma...

... is als een korte adempauze. Je zet een komma bij:

1. Een briefaanhef (Beste juf,)

2. Tussen twee persoonsvormen (wie dit leest, is gek)

3. Een opsomming (pizza met tomaat, kaas en champignons)

4. Vóór of na aanspreken (Deze taart is heerlijk, oma)

5. Vóór signaalwoorden (Ik vertrek, omdat ik ziek ben)

Noem 2 vraagwoorden

Noem 2 aanwijzende voornaamwoorden.

Wie heeft dat mooie verhaal geschreven? 

Het vraagwoord is:

1. Wie
2. dat
3. mooie

Wie heeft dat mooie verhaal geschreven? 

Het aanwijzend voornaamwoord is:

1. Wie
2. dat
3. mooie

Vraagwoord

Wie? --> persoon

Wat? --> dingen

Waar? --> plaats

Wanneer? --> tijd

Waarom? --> reden

Hoe? --> manier

Hoeveel? --> getal/tellen

Welke? --> persoon/ding

Vul in:
... gaat er donderdag naar het schoolfeest?

1. wat
2. welke
3. waarom
4. wie

Vul in:
... keer ben jij te laat gekomen in de les?

1. hoeveel
2. welke
3. waarom
4. hoe

Vul in:
... ben jij niet zo vrolijk vandaag?

1. wie
2. welke
3. waarom
4. hoe

Vul in:
... docent vind jij het beste?

1. wie
2. welke
3. waarom
4. waar

Vul in:
... ga jij heen op vakantie deze zomer?

1. wat
2. waarom
3. waar
4. wanneer

Benoem het vraagwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Elk jaar dat deelbaar is door 4 is een schrikkeljaar, zoals 2016, 2020, 2024, 2028. …

Benoem het vraagwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Benoem het vraagwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Benoem het vraagwoord.

Welke hond past bij jou? 

Benoem het vraagwoord.

Weet je welke prijs we gewonnen hebben? 

Aanwijzend voornaamwoord

De - woord:  deze - die

Het-woord: dit - dat

Voorbeeld: 

de deur - deze deur - die deur

het huis - dit huis - dat huis

Vul in:
... school is echt heel leuk.

1. dit
2. dat
3. deze
4. die

Vul in:
Ik hou van ... koekjes met chocolade.

1. dit
2. dat
3. deze
4. die

Vul in:
's Ochtends eet ik altijd ... ontbijt.

1. dit
2. dat
3. deze
4. die

Vul in:
In juli zal ik ... paarden verzorgen.

1. dit
2. dat
3. deze
4. die

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Wie heeft deze kat uitgezocht?

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Hij moet dat huis zeker kopen.

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Achter die grote boom staan allemaal huizen.

Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Hoeveel van deze opdrachten moet ik nog maken?

vragend

voornaamwoord

aanwijzend voornaamwoord

Van

wie

is 

die

mooie

sjaal? 

vragend

voornaamwoord

aanwijzend voornaamwoord

Wat

heb

je

met

deze

boeken 

gedaan?

Starten boekje 2

Afronden hoofdstuk 2

Boekjes terug: Welke fouten heb je gemaakt? Begrijp je wat je fout hebt gedaan?

Herhaling

Grammatica

Hoofdstuk 2

Grammatica hoofdstuk 2

Deze les

1. Herhaling grammatica: Wat vind je moeilijk?

2. Prinsjesdag

3. Methode

Aanwijzend voornaamwoord

De - woord:  deze - die

Het-woord: dit - dat

Voorbeeld: 

de deur - deze deur - die deur

het huis - dit huis - dat huis

Hoofdletters gebruik je bij:

1. Het begin van de zin
2. Namen van personen
3. Organisaties, merken en producten (TikTok, Heinz, Coca Cola)

4. Historische gebeurtenissen en feestdagen (Pasen, Ramadan)

5. Aardrijkskundige begrippen (Nederland, Sneek, Voorstreek)

6. Religieuze begrippen (Bijbel, Koran)

Niet bij dagen! dus woensdag, donderdag, zondag

Een komma...

... is als een korte adempauze. Je zet een komma bij:

1. Een briefaanhef (Beste juf,)

2. Tussen twee persoonsvormen (wie dit leest, is gek)

3. Een opsomming (pizza met tomaat, kaas en champignons)

4. Vóór of na aanspreken (Deze taart is heerlijk, oma)

5. Vóór signaalwoorden (Ik vertrek, omdat ik ziek ben)

2. Prinsjesdag

3. Verder werken in de methode