HH BOA 3 - PNDVEIH33B

3.1.1: Wie zijn opsporingsambtenaar?
A
Dit zijn ambtenaren die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft in principe dezelfde opsporingsbevoegdheden als de buitengewoon opsporingsambtenaar.
B
Dit zijn personen die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft in principe dezelfde opsporingsbevoegdheden als de buitengewoon opsporingsambtenaar.
C
Dit zijn ambtenaren die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft minder opsporingsbevoegdheden dan de algemeen opsporingsambtenaar.
D
Dit zijn personen die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft minder opsporingsbevoegdheden dan de algemeen opsporingsambtenaar.
1 / 19
suivant
Slide 1: Quiz
Handhaver toezicht en veiligheidMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3.1.1: Wie zijn opsporingsambtenaar?
A
Dit zijn ambtenaren die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft in principe dezelfde opsporingsbevoegdheden als de buitengewoon opsporingsambtenaar.
B
Dit zijn personen die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft in principe dezelfde opsporingsbevoegdheden als de buitengewoon opsporingsambtenaar.
C
Dit zijn ambtenaren die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft minder opsporingsbevoegdheden dan de algemeen opsporingsambtenaar.
D
Dit zijn personen die bevoegd zijn strafbare feiten op te sporen. De buitengewoon opsporingsambtenaar heeft minder opsporingsbevoegdheden dan de algemeen opsporingsambtenaar.

Slide 1 - Quiz

3.2.6: Welke van de onderstaande uitspraken geeft de meest correcte omschrijving van het noodzaakcriterium?
A
Middels het noodzaakcriterium dient aangetoond te worden dat de politie het werk niet kan doen/andere prioriteiten heeft.
B
Middels het noodzaakcriterium dient aangetoond te worden dat de BOA zijn opsporingsbevoegdheid nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.
C
Middels het noodzaakcriterium dient aangetoond te worden dat de BOA deze bevoegdheid nodig heeft en een beroep op de politie niet mogelijk, wenselijk of bezwaarlijk is.

Slide 2 - Quiz

3.3.2: Mag een domein 4 BOA alle strafbare feiten uit dit domein opsporen?
A
Nee, hij is alleen bevoegd voor de strafbare feiten die onder zijn taakomschrijving vallen.
B
Ja, hij is immers aan dit domein gekoppeld.
C
Ja, tenzij de strafbare feiten vallen onder het inzetcriterium.

Slide 3 - Quiz

3.3.3: Een domein 1 BOA staat een collega bij die wordt mishandeld door een burger. Hij ontzet de collega en maakt vervolgens een volledig proces-verbaal op inzake zijn bevindingen en zijn ingezette onderzoekshandelingen met betrekking tot de mishandeling van zijn collega. Is de domein 1 BOA hiertoe bevoegd?
A
Ja, het strafbare feit dat hier is gepleegd valt onder zijn bevoegdheid.
B
Nee, geweldsmisdrijven zijn geen onderdeel van de strafbare feiten die de domein 1 BOA op mag sporen.
C
Nee, hij mag géén volledig proces-verbaal van dit feit opmaken.

Slide 4 - Quiz

3.3.4: Mag de BOA domein 2 de strafbare feiten uit dit domein opsporen als deze functie gerelateerd zijn?
A
Ja, dit mag hij omdat dit zo staat beschreven in de regeling domeinlijsten BOA.
B
Nee, bepaalde strafbare feiten kunnen door de minister worden uitgesloten.
C
Nee, hier moet ook worden voldaan aan het inzetcriterium.

Slide 5 - Quiz

3.4.1: Welke van de onderstaande middelen zijn volgens de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar GÉÉN geweldsmiddel?
A
Handboeien.
B
Wapenstok.
C
Pepperspray,
D
Alle hier genoemde middelen zijn geweldsmiddelen volgens de Beleidsregels BOA.

Slide 6 - Quiz

3.4.2: Waar moet de bevoegdheid tot het uitoefenen van politiebevoegdheden door de BOA worden opgenomen?
A
De akte van beëdiging.
B
De akte van politiebevoegdheden consul onder a.
C
De akte van opsporingsbevoegdheid.

Slide 7 - Quiz

3.4.4: Mag een veiligheidsfouillering ook tegen een ander dan de verdachte worden toegepast?
A
Nee, deze mag alleen tegen een verdachte worden toegepast die wordt verdacht van een geweldsdelict of waarvan gevreesd wordt dat hij dit met een middel dat hij bij zich heeft, uit zou kunnen gaan voeren..
B
Nee, deze fouillering mag alleen ingezet worden tegen een verdachte die vervoerd moet worden.
C
Ja, tegen een ieder. Er moet dan wel uit feiten of omstandigheden blijken dat er sprake is van onmiddellijk gevaar voor de veiligheid of leven van personen en de fouillering noodzakelijk is om dit gevaar af te wenden.

Slide 8 - Quiz

3.5.3: Welke uitspraak over de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar is juist?
A
Het gaat hier om regels die aangeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de wettelijke regels uit onder andere het Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar.
B
Het gaat hier om een ministeriële regeling. Hierin worden onder andere de regels omtrent de beëdiging van de BOA beschreven.
C
Het gaat hier om een Algemene Maatregel van Bestuur. Hierin worden onder andere de domeinlijsten beschreven.

Slide 9 - Quiz

3.5.7: Welke van de onderstaande zaken staat moet in de akte van beëdiging vermeld worden?
A
Wie het bevoegd gezag is.
B
Aan welke bekwaamheidseisen de BOA moet voldoen in het kader van zijn periodieke bijscholing.
C
Wie de (direct)toezichthouder is.

Slide 10 - Quiz

3.5.9: Voor wie geldt de instructie aan de BOA?
A
Alleen BOA domeinen 1, 2 en 4.
B
Iedere BOA.
C
Alleen BOA domein 1. Dit zorgt voor het onderscheid tussen de werkzaamheden van de politie en die van de BOA domein 1. Dit in het kader van het inzetcriterium.

Slide 11 - Quiz

3.5.14: Wie kan de BOA aanwijzingen geven als hij zich bezig houdt met zijn opsporingstaak?
A
De OvJ, de burgemeester en de direct toezichthouder.
B
De hulpofficier van justitie, de direct toezichthouder en de toezichthouder.
C
De OvJ, de direct toezichthouder en de toezichthouder.

Slide 12 - Quiz

3.6.3: Welke van de onderstaande uitspraken is de juiste omschrijving van het begrip verwerking van persoonsgegevens?
A
Feitelijk alle handelingen met persoonsgegevens.
B
Alle handelingen met persoonsgegevens vanaf het moment dat deze verzameld zijn en tot een eventuele verstrekking van deze gegevens.
C
Alle handelingen met persoonsgegevens vanaf het moment dat deze verzameld zijn.

Slide 13 - Quiz

3.6.5: Tijdens zijn werk ontdekt een BOA die tevens toezichthouder is een overtreding die hij als opsporingsambtenaar besluit af te handelen. Hij verzamelt hiertoe de persoonsgegevens van de verdachte. Onder welk wettelijk regime vallen deze gegevens?
A
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
B
De Wet politiegegevens (WPG).
C
De Wet opsporingsgegevens (WOG).

Slide 14 - Quiz

3.6.7: Is de politie verplicht politiegegevens aan de BOA te verstrekken?
A
Nee, tenzij er een bijzonder verzoek ligt van de officier van justitie.
B
Nee, tenzij de korpschef hiervoor uitdrukkelijke toestemming heeft verleend.
C
Ja, dit is de politie in principe verplicht. De verstrekking kan wel beperkt worden in het kader van een goede uitvoering van de politietaak.
D
Ja, dit is de politie in alle gevallen verplicht als dit noodzakelijk is voor de opsporingstaak van de BOA.

Slide 15 - Quiz

Bij de zuiveringseed zweert de opsporingsambtenaar dat hij zijn ambt op een eerlijke manier heeft verkregen.
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 16 - Quiz

Voor het handelen met politiegegevens gelden andere voorwaarden dan normale persoonsgegevens. Bij de verwerking van politiegegevens hoeft de verdachte hiervan bijvoorbeeld niet op de hoogte te worden gesteld
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 17 - Quiz

Onder welke wetgeving valt normaal de verwerking van persoonsgegevens?
A
De Wet Politiegegevens.
B
De Algemene Verordening Gegevensbescherming.
C
De Wet Persoonsgegevens.

Slide 18 - Quiz

Als de BOA politiebevoegdheden heeft gekregen, moet dit zijn opgenomen in zijn akte van beëdiging.
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 19 - Quiz