Zinnen ontleden

Deze les
- programma periode 3
- hoe zat  het ook alweer? Zinsontleding!
- Start Cursus 5 (zinsdelen)
- online maken: §1 ZD herhaling leerjaar 1 HV 
- nieuwsquiz
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Deze les
- programma periode 3
- hoe zat  het ook alweer? Zinsontleding!
- Start Cursus 5 (zinsdelen)
- online maken: §1 ZD herhaling leerjaar 1 HV 
- nieuwsquiz

Slide 1 - Diapositive

Periode 3
1. nieuw leesboek (literaire mindmap)
2. grammatica: zinsontleding (SO, telt 1x mee)
Cursus 5 Zinsdelen - par. 3, 5 en 6.
3. Formuleren: schrijfdossier (telt 2x mee)
Cursus 6 Formuleren

Ga op zoek naar een nieuw boek!

Slide 2 - Diapositive

Zinsontleding 

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn zinsdelen?

Slide 4 - Diapositive

Wat zijn zinsdelen?
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • Belangrijk: de persoonsvorm is altijd een zinsdeel!

Slide 5 - Diapositive

Welke zinsdelen benoem je?
En hoe vind je die?

Slide 6 - Diapositive

Welke zinsdelen benoem je?
En hoe vind je die?

- persoonsvorm (zet de zin in een andere tijd om de PV te vinden)
- werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in de zin)
- onderwerp (wie + persoonsvorm?)
- lijdend voorwerp (wie/wat + onderwerp + gezegde?)
- meewerkend voorwerp (aan/voor wie/wat + ond. + gezegde + lijdend vw?)
- bijwoordelijke bepaling (tijd, plaats, restwoordjes)

Slide 7 - Diapositive

Dus... de stappen van zinsontleding

  1. Persoonsvorm
  2. Zin in zinsdelen verdelen
  3. Werkwoordelijk gezegde
  4. Onderwerp
  5. Lijdend voorwerp
  6. Meewerkend voorwerp
  7. Bijwoordelijke bepaling


Slide 8 - Diapositive

Verdeel in zinsdelen en benoem de zinsdelen.

Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Slide 9 - Diapositive

Nu doen
- zinsontleding nog moeilijk? Oortjes mee? --> bekijk de video (link op Magister)

- kan je aan de slag? --> maak ONLINE:
Cursus 5
§1 ZD Herhaling leerjaar 1 hv
(zorg dat je dit de volgende les af hebt)
Klaar? 
Nieuw boek halen of lezen!

Slide 10 - Diapositive

https://www.youtube.com/watch?v=TLH6Hx-6LCA

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Werkwoordelijk gezegde


Alle werkwoorden




DOEN
Naamwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden 
+
een naamwoordelijk deel



ZIJN

Slide 13 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

Hij is geschopt

is geslagen = alle werkwoorden

Er wordt iets gedaan (doen)
Naamwoordelijk gezegde




Hij is voetballer



?

Slide 14 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

Hij is geschopt

is geslagen = alle werkwoorden

Er wordt iets gedaan (doen)
Naamwoordelijk gezegde

Hij is voetballer

is = werkwoord

Hij is 'iets' (zijn)


Is voetballer  = naamwoordelijk gezegde

Het nwg bestaat dus uit alle werkwoorden én een naamwoord (bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord)

Slide 15 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
Heeft in ieder geval één koppelwerkwoord!

Koppelwerkwoord????

Slide 16 - Diapositive

Vorm van:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen

(ZWaBBeLS)

Slide 17 - Diapositive

Dit is een koppelwerkwoord als:
- het de betekenis in de zin heeft van ' iets zijn'
- het aan het onderwerp een eigenschap koppelt (onderwerp = 'iets')


Zij wordt later arts 
De leraar blijft lang ziek 

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

 alle werkwoorden


Er wordt iets gedaan (doen)


De taart wordt gebakken
Naamwoordelijk gezegde

- alle werkwoorden
- één daarvan is koppelwerkwoord
(vorm van ZWaBBeLS)
- naamwoordelijk deel (is een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord)
- naamwoordelijk deel is een 'eigenschap' en 'iets' 
- als je een naamwoordelijk gezegde hebt gevonden, zit er geen lijdend voorwerp in de zin

Mijn tante wordt een oude taart.

Slide 19 - Diapositive

Dus in een naamwoordelijk gezegde...
A
doet het onderwerp iets
B
wil het onderwerp iets
C
is het onderwerp iets
D
staan alleen werkwoorden

Slide 20 - Quiz

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 21 - Quiz

werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
Ik was in mijn dromen een piraat.

Slide 22 - Question de remorquage

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Jesper is naar het circus geweest. 

Slide 23 - Question de remorquage

Dus... de stappen van zinsontleding

  1. Persoonsvorm
  2. Zin in zinsdelen verdelen
  3. Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde
  4. Onderwerp
  5. Lijdend voorwerp (alleen bij een werkwoordelijk gezegde!)
  6. Meewerkend voorwerp
  7. Bijwoordelijke bepaling


Slide 24 - Diapositive

Nu doen:
Naamwoordelijk gezegde nog niet duidelijk?  --> bekijk de uitleg-PowerPoint op Magister

Oefenen? --> maak

Slide 25 - Diapositive