Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Lezen
Slide 2 - Diapositive
Woordenschat
Slide 3 - Diapositive
schoonmaken
zorgen dat iets niet meer vies is
werkwoord
zin:Ik ga nu de vloer schoonmaken want die is vies.
zin:Die man maakt altijd heel goed schoon.
Slide 4 - Diapositive
de slaapkamer
ruimte in huis
staat je bed - je slaapt er
slaapkamer - slaapkamers
zin: Mijn slaapkamer is niet groot maar wel gezellig.
zin: In haar slaapkamer is het donker.
Slide 5 - Diapositive
de soort
Verzameling van mensen of dingen met dezelfde kenmerken.
Synoniem: Het type.
De soort - De soorten.
Zin: Wat voor soort telefoon heb jij?
Slide 6 - Diapositive
spullen
Het eigendom van iemand.
Synoniem: dingen.
Verkleinwoord: Spulletjes
Zin: Wil jij je spullen uit de kast pakken?
Zin: Waar zijn de spullen van Mohammed?
50
Slide 7 - Diapositive
de stad
Een grote plaats waar veel mensen wonen.
De stad - De steden
Bijvoorbeeld: Den Helder, Amsterdam of Maastricht.
Zin: Morgen ga ik met vriendinnen naar de stad.
51
Slide 8 - Diapositive
het station
plaats waar bussen/treinen/metro's staan
aankomen/vertrekken
meervoud: de stations
zin: Ik ga naar het station.
zin: De bus vertrekt om 9.30 uur vanaf het station.
Slide 9 - Diapositive
Maar een zin. Werkwoord: schoonmaken
Dag 6
45
timer
1:30
Slide 10 - Question ouverte
4
Wat hoort bij elkaar?
Slide 11 - Question de remorquage
A - Hij schoonmaakt mijn kamer. B - Ik maak mijn kamer schoon. C - Jij moet je kamer schoonmaken.
Dag 6
45
A
A - fout
B - goed
C - fout
B
A - fout
B - fout
C - goed
C
A - fout
B - goed
C - goed
D
A - goed
B - goed
C - goed
Slide 12 - Quiz
1. Ik ....... in mijn bed. 2. Gisteren heb ik lekker .......... . 3. Waar ........ jij vannacht?
Dag 6
46
A
1.slap
2.geslaap
3. slaap
B
1. zit
2. gegeten
4. was
C
1.zit
2. gepraat
3.slaap
D
1. slaap
2. geslapen
3.sliep
Slide 13 - Quiz
Appels is een ......... fruit.
Dag 6
47
A
soort
B
voorbeeld
C
lekker
D
rood
Slide 14 - Quiz
A - Hij gebruikt veel spullen bij het koken. B - Ik gooi mijn spullen in de auto. C - Wij willen veel spullen kopen. D - Er liggen veel spullen in mijn kamer.
Dag 6
48
A
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - Fout
D - Fout
C
A - Fout
B - Fout
C - Fout
D - Fout
D
A - Fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
Slide 15 - Quiz
A - We gaan naar de bushalte voor de bus. B - De trein vertrekt vanaf het station. C - Ik wil voor mijn vliegtuig naar het vliegveld. D - Mijn boot vaart vanuit de haven.
Dag 7
50
A
A - Goed
B - fout
C - fout
D - Goed
B
A - Goed
B - Goed
C - fout
D - Goed
C
A - Goed
B - Goed
C - Goed
D - Goed
D
A - fout
B - Goed
C - Goed
D - Goed
Slide 16 - Quiz
Maak een zin met: tafel / stoel
Dag 7
51-52
Slide 17 - Question ouverte
A - het station B - de tafel C - de steol D - de tuin