woensdag 11 oktober

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lezen

Slide 2 - Diapositive

Woordenschat

Slide 3 - Diapositive

schoonmaken
  • zorgen dat iets niet meer vies is
  • werkwoord
  • zin: Ik ga nu de vloer schoonmaken want die is vies.
  • zin: Die man maakt altijd heel goed schoon.

Slide 4 - Diapositive

de slaapkamer
  • ruimte in huis
  • staat je bed - je slaapt er
  • slaapkamer - slaapkamers
  • zin: Mijn slaapkamer is niet groot maar wel gezellig.
  • zin: In haar slaapkamer is het donker.

Slide 5 - Diapositive

de soort
  • Verzameling van mensen of dingen met dezelfde kenmerken.
  • Synoniem: Het type.
  • De soort - De soorten.
  • Zin: Wat voor soort telefoon heb jij?

Slide 6 - Diapositive

spullen
  •  Het eigendom van iemand.
  • Synoniem: dingen.
  • Verkleinwoord: Spulletjes
  • Zin: Wil jij je spullen uit de kast pakken?
  • Zin: Waar zijn de spullen van Mohammed?
50

Slide 7 - Diapositive

de stad
  • Een grote plaats waar veel mensen wonen.
  • De stad - De steden
  • Bijvoorbeeld: Den Helder, Amsterdam of Maastricht.
  • Zin: Morgen ga ik met vriendinnen naar de stad.
51

Slide 8 - Diapositive

het station
  • plaats waar bussen/treinen/metro's staan 
  • aankomen/vertrekken
  • meervoud: de stations
  • zin: Ik ga naar het station. 
  • zin: De bus vertrekt om 9.30 uur vanaf het station. 

Slide 9 - Diapositive

Maar een zin.
Werkwoord: schoonmaken
Dag 6
45
timer
1:30

Slide 10 - Question ouverte

4
Wat hoort bij elkaar?

Slide 11 - Question de remorquage

A - Hij schoonmaakt mijn kamer.
B - Ik maak mijn kamer schoon.
C - Jij moet je kamer schoonmaken.
Dag 6
45
A
A - fout B - goed C - fout
B
A - fout B - fout C - goed
C
A - fout B - goed C - goed
D
A - goed B - goed C - goed

Slide 12 - Quiz

1. Ik ....... in mijn bed.
2. Gisteren heb ik lekker .......... .
3. Waar ........ jij vannacht?
Dag 6
46
A
1.slap 2.geslaap 3. slaap
B
1. zit 2. gegeten 4. was
C
1.zit 2. gepraat 3.slaap
D
1. slaap 2. geslapen 3.sliep

Slide 13 - Quiz

Appels is een ......... fruit.
Dag 6
47
A
soort
B
voorbeeld
C
lekker
D
rood

Slide 14 - Quiz

A - Hij gebruikt veel spullen bij het koken.
B - Ik gooi mijn spullen in de auto.
C - Wij willen veel spullen kopen.
D - Er liggen veel spullen in mijn kamer.
Dag 6
48
A
A - Goed B - Goed C - Goed D - Goed
B
A - Goed B - Goed C - Fout D - Fout
C
A - Fout B - Fout C - Fout D - Fout
D
A - Fout B - Goed C - Goed D - Goed

Slide 15 - Quiz

A - We gaan naar de bushalte voor de bus.
B - De trein vertrekt vanaf het station.
C - Ik wil voor mijn vliegtuig naar het vliegveld.
D - Mijn boot vaart vanuit de haven.
Dag 7
50
A
A - Goed B - fout C - fout D - Goed
B
A - Goed B - Goed C - fout D - Goed
C
A - Goed B - Goed C - Goed D - Goed
D
A - fout B - Goed C - Goed D - Goed

Slide 16 - Quiz

Maak een zin met:
tafel / stoel
Dag 7
51-52

Slide 17 - Question ouverte

A - het station
B - de tafel
C - de steol
D - de tuin
Dag 7
50-51-52-53
A
A - fout B - Goed C - Goed D - Goed
B
A - Goed B - Goed C - fout D - Goed
C
A - Goed B - Goed C - Goed D - fout
D
A - Goed B - fout C - Goed D - Goed

Slide 18 - Quiz