quiz pluriform

quiz pluriform
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

quiz pluriform

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is Culturele diversiteit?
A
de vernietiging van verschillende culturen
B
Het bestaan van grote culturele verschillen in een land
C
Iedereen respecteert elkaar en behandeld elkaar als gelijken
D
mensen die samenleven met dezelfde cultuur

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tolerantie
A
Schoolverlaters zonder diploma.
B
Mensen die zich achtergesteld voelen, gaan zich minder voelen dan andere
C
Mate van verdraagzaamheid ten opzichte van andersdenkenden.
D
Beperkend toelatingsbeleid.

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is GEEN factor van culturele diversiteit?
A
Woonomgeving
B
Maatschappelijke positie
C
Generatie
D
Kledingstijl

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jongens zijn stoer en meisjes zijn zorgzaam is een voorbeeld van:
A
Gender
B
Rolpatroon
C
referentiekader
D
culturele diversiteit

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cultuur is dynamisch en verschilt per:
A
tijd, plaats, gender
B
ontwikkeling, tijd, groep
C
tijd, plaats, groep
D
godsdienst, gender, ontwikkeling

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem een etnische subcultuur in Nederland

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Je maatschappelijke positie wordt bepaald door:
A
Opleiding, macht, beroep
B
Opleiding, inkomen, status
C
Macht, inkomen, status
D
Opleiding, beroep, inkomen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke groep is in Nederland het grootst?
A
Mensen zonder religie
B
Rooms-Katholiek
C
Protestant
D
Islam

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het nature-nurture debat gaat over
A
kinderen duurzaamheid aanleren
B
hoe seksuele voorkeur wordt aangeleerd
C
natuur versus economie
D
of gedrag erfelijk en/of omgevingsbepaald wordt

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je het nature-nurture vraagstuk onderzoeken bij mensen?
A
door iemand niet op te voeden
B
door iemands DNA uit te schakelen
C
door broers en zussen te bestuderen
D
door eeneiïge tweelingen te bestuderen

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem 3 socialiserende instituties

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

I. Cultuuroverdracht gebeurt via de socialiserende instituties.
II. Als de socialisatie geslaagd is, eindigt de sociale controle

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jochem Myjer heeft het over accenten uit verschillende provincies. Zij zijn kenmerken van:
A
De dominante cultuur
B
Socialiserende instituties
C
Subculturen
D
Discriminatie

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn belangrijke socialiserende instituties voor kinderen van 5 jaar?
A
Opa en oma, Disney en de basisschool.
B
Broers of zussen, Instagram en de burgemeester.
C
Vriendjes, Justin Bieber en de supermarkt.
D
Ouders, Nickelodeon en de wijkagent.

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als je tegen iemand aan botst in de gang, zeg je zonder erbij na te denken ‘sorry’.
A
socialisatie
B
sociale controle
C
Internalisatie
D
Socialiserende instituties

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is socialisatie?
A
Het accepteren van mensen en respect hebben
B
Het hebben van waarden en normen
C
Het aanleren van waarden, normen en gewoonten
D
Je verbonden voelen met een speciale groep

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ben een rustig persoon
A
persoonlijke identiteit
B
sociale identiteit

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik houd van voetbal
A
persoonlijke identiteit
B
sociale identiteit

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ben AJAX supporter
A
persoonlijke identiteit
B
sociale identiteit

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nederland is:
A
individualistisch
B
collectivistisch

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nederland is:
A
Masculien
B
Feminien

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dat de familie zich bemoeit met de partnerkeuze heeft te maken met de volgende cultuurdimensie..
A
masculien vs. feminien
B
collectivisme vs. individualisme
C
Individuele samenleving
D
Interesse en groepsbelang

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stereotype
Stereotype
A
Overdreven beeld van een groep mensen
B
Passen nieuwkomers zich aan de dominante cultuur, maar houden ook hun eigen
C
Een oordeel over iemand of iets zonder dat je feiten of de persoon kent.
D
Onterecht verschil maken in de behandeling van mensen

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vooroordeel
Vooroordeel 
A
Onterecht verschil maken in de behandeling van mensen
B
Overdreven beeld van een groep mensen
C
Passen nieuwkomers zich aan de dominante cultuur, maar houden ook hun eigen
D
Een oordeel over iemand of iets zonder dat je feiten of de persoon kent.

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen discriminatie?
A
vrouwen mogen geen directeur worden
B
iedereen met een bril mag niet naar de bios
C
kinderen onder de 12 jaar mogen niet werken
D
Belgische mensen mogen niet naar Frankrijk

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Racisme is een vorm van discriminatie, maar discriminatie is niet altijd racisme.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Discriminatie
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is racisme?
A
Het ene hondenras beter is dan de andere.
B
Dat de mensen in de politiek beter zijn dan het volk.
C
Dat het ene mensen ras beter is dan de andere.
D
Dat de leraar beter is dan de leerling.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als de politie burgers met een andere huidskleur vaker staande houdt, is dat een voorbeeld van...
A
... etnisch profileren
B
... onbewuste discriminatie
C
... angst voor het vreemde
D
... wij-zij-denken

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe ontstaat polarisatie?
A
Door Xenofobie
B
Stereotypen, vooroordelen en geen contact meer hebben met mensen die anders zijn dan jij
C
Door mensen met een migratie achtergrond
D
Door de grote verschillen tussen rijk en arm en oud en jong.

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de oorzaken van polarisatie
A
Verdeeldheid en conflicten
B
Conflicten en angst
C
Angst, vooroordelen, gebrek aan informatie of begrip en groepsdruk
D
Verdeeldheid, groepsdruk en angst

Slide 32 - Quiz

Via de app of website kunnen de leerlingen hun antwoord invoeren op de vraag 'Wat zijn de oorzaken van polarisatie'. 
Wat is polarisatie?
A
alle zeggen wat je vindt
B
Iemand op z'n uiterlijk beoordelen
C
tegen over elkaar staan, doordat tegenstellingen worden benadrukt
D
In een nieuwe cultuur terecht komen

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is sociale cohesie?
A
Verbondenheid tussen mensen in een buurt
B
Het gevoel van veiligheid in een buurt
C
Minimaal contact tussen buurtgenoten
D
Het gebrek aan vertrouwen in mensen in de buurt

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is GEEN element van sociale cohesie?
A
Bindingen
B
Solidariteit
C
Groepsgevoel
D
Wederzijdse afhankelijkheid

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke drie motieven voor migratie zijn er?

Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit welke drie koloniën kwamen een grote groep migranten?

Slide 37 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Assimilatie is het wanneer iemand zich deels aanpast
2. Segregatie is wanneer nieuwkomers gescheiden leven van de andere inwoners van het land
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide juist
D
beide onjuist

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke integratievorm zie je hier ?
A
assimilatie
B
wederzijdse aanpassing
C
integratie
D
assimilatie

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
assimilatie
B
integratie
C
segregatie

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van welk begrip is in de afbeelding sprake?
A
assimilatie
B
segregatie
C
integratie

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van welk begrip is in de afbeelding sprake?
A
assimilatie
B
segregatie
C
integratie

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van welk begrip is in de afbeelding sprake?
A
assimilatie
B
segregatie
C
integratie

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een sterke scheiding tussen bevolkingsgroepen noem je:
A
Assimilatie
B
Segregatie

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nadir is naar Nederland gevlucht met zijn ouders. Met zijn ouders spreekt hij Nederlands en ze eten vooral Nederlands eten. Bijna al zijn normen, waarden en gebruiken zijn hetzelfde als die van de dominante cultuur in Nederland.

Spreken we van integratie, assimilatie of segregatie?

A
Integratie
B
Assimilatie
C
Segregatie

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor jobs zouden kennismigranten vooral doen?
A
Fruit plukken in een kas
B
Programmeren van software/apps
C
Vrachtwagen bestuurder
D
Lesgeven bij een hogeschool

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De winkel van Nicolae Moldovan in Roemenië is door brand verwoest. Nu zit hij in Nederland en hoopt hier geld te verdienen voor een nieuwe winkel. Tot welke groep immigranten behoort hij?

A
Kennismigrant
B
Vluchteling
C
Economische migrant
D
Volgmigrant

Slide 47 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hugenoten migreerden in de 17e en 18e eeuw naar NL voor de relatieve geloofsvrijheid. Hoe zouden we hen nu noemen?
A
Arbeidsmigranten
B
Kennismigranten
C
Volgmigranten
D
Vluchtelingen

Slide 48 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is er meer kans op radicalisering?
A
Als er veel polarisatie is in een land.
B
Als mensen bang zijn voor geweld en protesten.
C
Als mensen de politiek niet interessant vinden.
D
Als mensen het eens zijn met de regels van de EU.

Slide 49 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ook individualisering is een belangrijk proces in een moderne samenleving. Wat is geen voorbeeld van individualisering?
A
Veel mensen hebben hun afhankelijkheid van gezin, sociale klasse, kerk weten te verminderen.
B
Individuen zijn meer zelf verantwoordelijk voor hun handelen en het aangaan van sociale contacten.
C
Mensen willen graag zelf hun leven vormgeven en zichzelf onderscheiden van anderen.
D
Er zijn vaak rituelen om te volgen waarna een jongen een man of een meisje een vrouw geworden is.

Slide 50 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de voor- en nadelen van globalisering?
A
Voordeel: behoud van culturele diversiteit en meer identiteit. Nadeel: afnemende culturele uitwisseling en meer isolatie.
B
Voordeel: vermindering van economische groei en minder welvaart. Nadeel: afnemende ongelijkheid tussen landen en binnen landen.
C
Voordeel: grotere economische groei en meer welvaart. Nadeel: toenemende ongelijkheid tussen landen en binnen landen.
D
Voordeel: grotere politieke stabiliteit en meer democratie. Nadeel: afnemende internationale samenwerking en meer conflict.

Slide 51 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke drie vormen van emancipatie hebben we besproken?

Slide 52 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

1 op de ... volwassen Nederlanders is laaggeletterd
A
8
B
10
C
12
D
14

Slide 53 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions