Unit 2 Lesson 5

Monday 9 November 2020
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Monday 9 November 2020

Slide 1 - Diapositive

Today
Grammar recap
Grammar
Creepy Critters


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

What would you do if you saw a snake in the wild? Explain why.

Slide 4 - Question ouverte

Herhaling past simple

Slide 5 - Diapositive

Wanneer gebruik je de past simple?

Slide 6 - Question ouverte

Bij regelmatige werkwoorden eindigd de past simple op...
A
-ing
B
-ed
C
-t

Slide 7 - Quiz

Bij de onregelmatige werkwoorden kijk je voor de past simple in het ... rijtje.
A
Eerste
B
Tweede
C
Derde

Slide 8 - Quiz

Hoe maak je een ontkenning in de past simple
A
Didn’t + werkwoord v.t
B
Don’t + werkwoord t.t
C
Doesn’t + werkwoord t.t
D
Didn’t + werkwoord t.t

Slide 9 - Quiz

Hoe maak je de volgende zin ontkennend (in de past simple)?
"She saw him yesterday."

Slide 10 - Question ouverte

Hoe maak je een vraag in de past simple
A
Does + werkwoord t.t
B
Did + werkwoord t.t
C
Do + werkwoord v.t
D
Did + werkwoord v.t

Slide 11 - Quiz

Hoe maak je de volgende zin vragend (in de past simple)?
"He worked there when he was 15."

Slide 12 - Question ouverte

Herhaling present perfect

Slide 13 - Diapositive

Wanneer gebruik je de present perfect?

Slide 14 - Question ouverte

Wanneer gebruik je de present perfect?

Als iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat.
We have lived in Amsterdam since 2015.
? Have/Has + persoon + voltooid deelwoord.
Have we lived in Amsterdam since 2015
X persoon + haven't/hasn't + voltooid deelwoord
We haven't lived in Amsterdam since 2015

Slide 15 - Diapositive

Wat is de 'formule' voor de present perfect?
A
have / has + voltooid deelwoord
B
had + voltooid deelwoord
C
have / has + ing vorm
D
had + ing vorm

Slide 16 - Quiz

Het voltooid deelwoord eindigt bij regelmatige werkwoorden op -ed. Bij onregelmatige werkwoorden vind je ze in het .... rijtje van de irregular verbs.
A
Eerste
B
Tweede
C
Derde

Slide 17 - Quiz

Hoe maak je deze bevestigende present perfect zin vragend?
"They have done their work."

Slide 18 - Question ouverte

Hoe maak je deze bevestigende present perfect zin ontkennend?
"She has written a song for Beyonce."

Slide 19 - Question ouverte

Relative pronouns

Slide 20 - Diapositive

Relative clauses 

Een relative clause is een bijzin die extra informatie geeft over iets of iemand. Deze bijzinnen kunnen met een aantal woorden beginnen:


Slide 21 - Diapositive

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which
where
persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding
plaats
Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Relative pronouns- bv
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged, to her friend.
relative pronoun

Slide 24 - Diapositive

Who
Gebruik je als de bijzin iets zegt over een persoon
She is the girl who won the prize
Sam, who lives next door, is my best friend.

Whose
Gebruik je als je bezit aangeeft. In het NL zeg je dan 'van wie' of 'waarvan'
The girl, whose dad is a bus driver, always walks to school.

Slide 25 - Diapositive

Which/That
Gebruik je als de bijzin iets zegt over dieren of dingen.

Gebruik which als de die info kan weglaten. 
Gebruik komma's.
The food, which my mother cooked, tastes great.

Gebruik that als je die informatie niet kan weglaten.
Gebruik geen komma's.
The cat that is on the chair is mine.

Slide 26 - Diapositive

RELATIVE PRONOUNS
IMPORTANT:

WHO: bij mensen
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een komma!)

Slide 27 - Diapositive

That is the woman ___ lives next door to my aunt and uncle.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 28 - Quiz

This is the movie ____ I like best
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 29 - Quiz

The sweater ___ I bought at the mall is green.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 30 - Quiz

He's the boy ____ mother is a famous singer.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 31 - Quiz

The new iPhone, ...
has a two-year guarantee, costs almost $1300.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 32 - Quiz

This is the action film ...... I like so much!
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 33 - Quiz

Mag hier "that" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quiz

Mag hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 36 - Quiz

Do you like the dog .....
is under the table?
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 37 - Quiz

*We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 38 - Quiz

Unit 2 Lesson 2 ex. 2+5+6+7+9
Unit 2 Lesson 3: ex. 2+3+4+5+7
Unit 2 Lesson 4: ex. 1+2+3+4+5+6+7+8+9
Unit 2 Lesson 5: ex. 1+2+3+4+5+6

Slide 39 - Diapositive