3h - K3 - Sterke werkwoorden met a/ä en e/i Wechsel

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?
  • zwakke werkwoorden  >  regelmatig
     (bijv. spielen, reden, antworten, atmen)
  • sterke werkwoorden  >  lopen- liep 
     (bijv. fahren, kommen, lesen)
  • onregelmatige werkwoorden, o.a.
     - haben, sein, werden
     - modale werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
B
zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.

Slide 3 - Quiz

Sterke werkwoorden
  • Klinkerwisseling
  • Nederlands sterk > Duits meestal ook sterk


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Schrijf de uitgangen onder elkaar op van de sterke werkwoorden

Slide 6 - Question ouverte

Sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden met een
-a- in de stam.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a ->ä
B
a-> i
C
er verandert niets

Slide 10 - Quiz

Wat is de goede vervoeging?
Du ... (fallen)
A
fahrst
B
fährt
C
fährest
D
fährst

Slide 11 - Quiz

Vul de goede vervoeging in.
Er ... (fallen)
A
fallt
B
fält
C
fällt
D
vällt

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in:
Usain ....... sehr schnell.
A
lauft
B
läuft
C
löp
D
läufst

Slide 13 - Quiz

Sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden met een
-e- in de stam.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

E/i-Wechsel

De 'e' verandert bij du & er/sie/es in een i of in ie.

* werkwoorden met een korte e (helfen) -> i
* werkwoorden met een lange e (sehen) -> ie

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
1. De sterke ww geben, nehmen en treten 
    hebben een lange klank, maar krijgen een i 
    ipv een ie.
   Nehmen - du nimmst
   Geben - du gibst
2. De sterke ww gehen en (ver)stehen 
     hebben geen e/i-Wechsel. 
    Gehen -  du gehst

Slide 20 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 21 - Quiz

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 22 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 23 - Quiz

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 24 - Quiz

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 25 - Quiz

Meine Tante ........... uns mit.
A
nimmt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimt

Slide 26 - Quiz

Bij welke 3 sterke werkwoorden met een 'e' in de stam vindt er geen e/i- wissel plaats?
A
sehen, geben, bewegen
B
stehen, lesen, gehen
C
stehen, gehen, bewegen
D
gehen, sehen, geben

Slide 27 - Quiz

De a-Umlaut en e/i-Wechsel
Bij een aantal sterke werkwoorden verandert de stamklinker in de 2e(du) en 3e persoon enkelvoud (er/sie/es) van o.t.t.

de stamklinker a verandert in ä
de stamklinker e verandert in i of ie      >  korte e > i
                                                                                > lange e > ie


Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive