Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
1. Lees goed de som
Elke morgen bakt een bakker 110 broden. Deze verkoopt hij in zijn winkel. Tussen de middag telt hij hoeveel broden hij nog over heeft. Hij heeft precies de helft verkocht. Hoeveel heeft hij er dan nog?
Slide 2 - Diapositive
Je gaat vandaag oefenen met dit stappenplan.
Je hebt nodig:
Papier
Pen/potlood
Slide 3 - Diapositive
Elke morgen bakt een bakker 110 broden. Deze verkoopt hij in zijn winkel. Tussen de middag telt hij hoeveel broden hij nog over heeft. Hij heeft precies de helft verkocht. Hoeveel heeft hij er dan nog?
2. Op welke vraag moet ik antwoord geven?
A
Hoeveel broodjes heeft hij verkocht?
B
Hoeveel broodjes heeft hij nog over?
Slide 4 - Quiz
Elke morgen bakt een bakker 110 broden. Deze verkoopt hij in zijn winkel. Tussen de middag telt hij hoeveel broden hij nog over heeft. Hij heeft precies de helft verkocht. Hoeveel heeft hij er dan nog?
3. Welke informatie heb ik nodig?
A
110 broden
B
'de helft' + winkel
C
110 broden + 'de helft'
D
'de helft'
Slide 5 - Quiz
Elke morgen bakt een bakker 110 broden. Deze verkoopt hij in zijn winkel. Tussen de middag telt hij hoeveel broden hij nog over heeft. Hij heeft precies de helft verkocht. Hoeveel heeft hij er dan nog?
4. Schrijf de som op
Slide 6 - Question ouverte
Elke morgen bakt een bakker 110 broden. Deze verkoopt hij in zijn winkel. Tussen de middag telt hij hoeveel broden hij nog over heeft. Hij heeft precies de helft verkocht. Hoeveel heeft hij er dan nog?
5. Reken de som uit
A
110 : 2 = 50
B
110 : 2 = 75
C
110 : 2 = 55
D
110 : 2 = 25
Slide 7 - Quiz
Elke morgen bakt een bakker 110 broden. Deze verkoopt hij in zijn winkel. Tussen de middag telt hij hoeveel broden hij nog over heeft. Hij heeft precies de helft verkocht. Hoeveel heeft hij er dan nog?
6. Controleer de som
A
55 x 2 = 110
B
25 x 2 = 110
C
75 x 2 = 110
D
50 x 2 = 110
Slide 8 - Quiz
Nu ga je het zelf proberen!
Slide 9 - Diapositive
1. Adam is aan het darten. Hij gooit een pijltje in de 8 punten, een ander pijltje in de 14 punten en het laatste pijltje in de 18 punten. Hoeveel punten heeft hij gegooid?
Slide 10 - Question ouverte
2. 'Als we nog 3 lampen verkopen hebben we deze week 800 lampen verkocht' zegt de marktverkoper. Hoeveel lampen zijn er tot nu toe verkocht?
Slide 11 - Question ouverte
3. De kippen van boer Joost hebben 280 eieren gelegd. De boer verpakt ze in doosjes van 10. Hoeveel doosjes kan hij vullen?
Slide 12 - Question ouverte
4. Dean en Laura moeten 5 stapels van 100 en 3 stapels van 25 folders bezorgen. Hoeveel folders moeten ze bezorgen?
Slide 13 - Question ouverte
5. Stella en Emilia gaan verspringen. Stella springt 1 meter en 32 centimeter. Emilia springt een halve meter verder. Zij springt 1 meter en ...?... centimeter.
Slide 14 - Question ouverte
6. Bij een zwemvierdaagse doen 55 leerlingen uit klas 2 en 3 mee. Uit klas 2 doen er 27 leerlingen mee. Hoeveel kinderen uit klas 3 doen er mee?
Slide 15 - Question ouverte
7. Sjoerd heeft 800 euro. Hij leent 36 euro aan zijn broertje. Hoeveel houdt hij over?
Slide 16 - Question ouverte
8. Mustafa komt om half 7 uit bed. Om 8 uur moet hij klaar zijn om naar zijn stage te gaan. Hoeveel minuten heeft hij om zich klaar te maken?
A
30 minuten
B
90 minuten
C
60 minuten
D
120 minuten
Slide 17 - Quiz
9. In een concertzaal zijn 400 zitplaatsen. Er zijn er al 250 bezet als Yasmin en Bart binnen komen. Hoeveel plekken zijn er nog leeg?
A
150
B
250
C
350
D
50
Slide 18 - Quiz
Dylan koopt 4 zakjes chips van 1 euro en nog 4 koekjes van 25 cent. Hoeveel euro moet hij betalen?