3. Krachten

Druk
  • Kracht op een oppervlak
  • Newton per vierkante centimeter
  • N/cm²
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Druk
  • Kracht op een oppervlak
  • Newton per vierkante centimeter
  • N/cm²

Slide 1 - Diapositive

Bereken eerst het gewicht
  • Gewicht = massa (kg) x 10
  • Voor iemand van 50kg is de zwaartekracht dus 50 x 10 = 500N
  • Zorg dat je altijd een kracht gebruikt in deze oefeningen!

Slide 2 - Diapositive

Oppervlakte
  • Ook het oppervlak doet mee
  • Groot oppervlak --> kleine druk --> tractor
  • Klein oppervlak --> grote druk --> vork

Slide 3 - Diapositive

Waarom een brede fundering?

Slide 4 - Diapositive

Druk
Krachten kun je verdelen.

Slide 5 - Diapositive

Druk
druk =      kracht
              oppervlakte
p=AF

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Je kunt op 2 manieren de druk kleiner maken:
1 - door de kracht kleiner te maken
2 - door het oppervlakte te vergroten

Slide 8 - Diapositive

  • Druk is de kracht die per oppervlakte werkt. 
  • In formulevorm schrijf je druk =  kracht : oppervlak
     
  • Voor druk gebruik je de letter p van het Engelse woord pressure.  
     
  • In symbolen is de formule: p = F : A 
     
  • F is de kracht (Force) in N.
  • A is het contactoppervlak (Area) in m2.





     
  • De eenheid van druk is pascal (Pa). Je mag ook N/m2 schrijven. Dat is precies hetzelfde.

Rekenen met druk
rekendriehoek

Slide 9 - Diapositive

Rekenvoorbeeld
Het oppervlak van een schoenzool is 0,012 m2. Bram heeft een massa van 90 kg.
Hoe groot is de druk van Bram op de grond tijdens het lopen?

  • Gegeven
  • m = 90 kg
  • F = m x 10 dus ..
  • F = 900 N
  • A = 0,012 m2
     
  • Gevraagd
  • Druk p
     
  • Uitwerking
  • p = 900N : 0,012m2 
  • p = 7 500 Pa 

  • En als hij stilstaat 

Slide 10 - Diapositive

Een kracht van 20 N werkt op een oppervlakte van 2 cm2
Bereken de druk.

  • Gegeven
  • F = 20 N
  • A = 2 cm2 
  • omrekenen naar de juiste eenheid ...
  • 2 cm= 0,02 dm2 = 0,0002 m2
     
  • Gevraagd
  • p
     
  • Uitwerking
  • p = F : A 
  • p = 20 N : 0,0002 m2
  • p = 100 000 Pa.


wel werken met de juiste eenheden

Slide 11 - Diapositive

Bekijk eerst het plaatje van de opbouw van de uitmarkt op het Museumplein in Amsterdam. 
Om het grasveld niet te beschadigen rijdt een vorkheftruck steeds op twee rijplaten tegelijk. 
De massa van deze vorkheftruck is 2 500 kilogram. 
Eén rijplaat heeft een oppervlakte van 3 m2.
Hoe groot is de druk op het grasveld in pascal?
 
  • Gegeven
  • m = 2 500 kg
  • A = 2 × 3 m2 = 6 m2
     
  • Gevraagd
  • p
     
  • Uitwerking
  • F = 10 x m = 10 × 2 500 N = 25 000 N
  • p = 25 000 N : 6 m2 = 4 167 N/m2
  • De druk van de vorkheftruck op het grasveld is 4,2 kPa.




Nog een

Slide 12 - Diapositive

Oefenvraag 1
De kracht van botsende moleculen op een deksel is 100 N. De oppervlakte van de deksel is 0,50 m². Bereken de druk.

  1. F = 100 N       A = 0,50 m²
  2. P
  3. P = F : A
  4. P = 100 : 0,50 = 200
  5. P = 200 N/m²

Slide 13 - Diapositive

Oefenvraag 2
Op een tank werkt een zwaartekracht van 300.000 N. Het oppervlakte van de rupsbanden is 20 m². Bereken de druk op de rupsbanden.

  1. F = 300000 N     A = 20 m²
  2. P
  3. P = F : A
  4. P = 300000 : 20 = 15000
  5. P = 15000 N/m²

Slide 14 - Diapositive

Oefenvraag 3
Damian drukt met zijn vinger op een punaise. De druk die de punt van de punaise uitoefent is 50.000 Pa. De oppervlakte van de punt van de punaise is 0,001 m2. Bereken de kracht waarmee Damian op de punaise drukt. 
  1. Gegeven
  2. Gevraagd
  3. Formule
  4. Berekening
  5. Antwoord

Slide 15 - Diapositive

Oefenvraag 3
Damian drukt met zijn vinger op een punaise. De druk die de punt van de punaise uitoefent is 50.000 Pa. De oppervlakte van de punt van de punaise is 0,001 m2. Bereken de kracht waarmee Damian op de punaise drukt. 
  1. P = 50000 Pa       A = 0,001 m²
  2. F
  3. F = P x A
  4. F = 50000 x 0,001 = 50
  5. F = 50 N

Slide 16 - Diapositive