T10B2 - Zenuwcellen en zenuwen

BS 2: Zenuwcellen en zenuwen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

BS 2: Zenuwcellen en zenuwen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
10.2.1 Je kunt in een afbeelding van een zenuwcel de delen benoemen.
10.2.2 Je kunt drie typen zenuwcellen noemen met hun functies en kenmerken.
10.2.3 Je kunt omschrijven wat een zenuw is en je kunt drie typen zenuwen noemen met hun kenmerken.

Slide 2 - Diapositive

Zenuwcellen
  • geleiden impulsen 
  • bestaat uit een cellichaam met  daarin de celkern

  • Het cellichaam heeft uitlopers. 
  • Via de uitlopers gaan impulsen naar spier of klier 
  • kunnen meer dan een meter lang zijn

Slide 3 - Diapositive

Typen zenuwcellen

Er zijn drie typen zenuwcellen:

  1.  Gevoelszenuwcellen
  2.  Schakelcel
  3.  Bewegingszenuwcel

Gevoelszenuwcellen

Schakelcel
Bewegingszenuwcel

Slide 4 - Diapositive

Gevoelszenuwcel
  • Geleiden impulsen van  
       zintuigen naar het centrale         zenuwstelsel
  • Cellichamen liggen vlak bij   het centrale zenuwstelsel

Slide 5 - Diapositive

Bewegingszenuwcel
  • Geleiden impulsen van het  
       centrale zenuwstelsel naar         spieren of klieren
  • Cellichamen liggen IN het  
       centrale  zenuwstelsel

Slide 6 - Diapositive

Schakelcel
  • Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel
  • Liggen dus helemaal in het centrale zenuwstelsel!
  • Verbind de andere twee als een "schakel"

Slide 7 - Diapositive

Het doorgeven van impulsen

Slide 8 - Diapositive

Zenuwen
De uitlopers in een bundel bij elkaar: zenuwen

Om elke uitloper zit een isolerend laagje: impulsen kunnen niet "overspringen" naar andere uitloper

Een laagje bindweefsel, dat om het isolerende laagje zit, bundelt de uitlopers en   beschermd de zenuw

Slide 9 - Diapositive

Typen zenuwen
  • Gevoelszenuw bevat alleen uitlopers van     gevoelszenuwcellen (bijvoorbeeld de oogzenuw)
  • Bewegingszenuw bevat alleen uitlopers van 
       bewegingszenuwcellen
  • Gemengde zenuw bevat uitlopers van zowel de  
      gevoelszenuwcellen als de bewegingszenuwcellen.
      De meeste zenuwen in het lichaam zijn gemende zenuwen.

Slide 10 - Diapositive

Werktijd
  • Maak in stilte of op fluistertoon, de opdrachten van 10.2
  • Klaar? start met 10.3

Laatste 15 minuten gaan we een quiz doen.


Slide 11 - Diapositive

Welke zenuwcellen geleiden impulsen van het centraal zenuwstelsel naar de spieren?
A
Schakelcellen
B
Bewegings zenuwcellen
C
Gevoelszenuwen
D
Alle zenuwcellen

Slide 12 - Quiz

welke cellen zijn zenuwcellen?
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Welk van deze
zenuwcellen is
een gevoelszenuwcel?
A
helemaal links
B
helemaal rechts
C
in het midden

Slide 14 - Quiz

In de tekst hiernaast is sprake van uitlopers van zenuwcellen. Hoe heten die zenuwcellen?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen

Slide 15 - Quiz

Wat voor type zenuwcel is zenuwcel 1?
A
Bewegingszenuwcel
B
Schakelcel
C
Gevoelszenuwcel
D
Weet ik niet

Slide 16 - Quiz


Juist of Onjuist:
A: Gevoelszenuwcellen geven impulsen door aan spieren.
B: Schakelcellen liggen vind je alleen in het centrale zenuwstelsel.

A
A = Juist
B
B = juist
C
A & B zijn juist
D
Geen van beiden

Slide 17 - Quiz


Bij Guillain-Barré worden gevoelszenuwcellen aangetast. Bekijk onderstaande afbeelding. Met welke letter wordt een gevoelszenuw aangegeven? 
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 18 - Quiz

In de grote hersenen
A
Worden prikkels vanaf je zintuigen verwerkt
B
Worden impulsen vanaf je zintuigen verwerkt
C
Worden bewegingen op elkaar afgestemd
D
Zetten prikkels om in impulsen

Slide 19 - Quiz

Wat is een impuls?
A
Een signaaltje dat van buitenaf het lichaam komt.
B
Wanneer je een lamp aandoet is dit het klikgeluid dat je hoort.
C
Een elektrisch signaal vervoert door het lichaam.
D
Een snelle reactie op iets wat er in de omgeving gebeurt.

Slide 20 - Quiz

Wat is GEEN functie van het zenuwstelsel
A
Het verwerken van impulsen
B
Het regelen van de werking van spieren
C
Het maken van prikkels
D
Impulsen versturen

Slide 21 - Quiz

Wat is het centrale zenuwstelsel?
A
grote hersenen + kleine hersenen + hersenstam + ruggenmerg
B
grote hersenen + kleine hersenen + hersenstam
C
Grote hersenen + kleine hersenen
D
Grote hersenen

Slide 22 - Quiz

Wat is de functie van de hersenstam?
A
Coördinatie van bewegingen
B
Beheersen van emoties
C
Regelen van vitale functies
D
Opslag van langetermijngeheugen

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
prikkel-zintuig-impuls-zenuw-hersenen-waarneming
B
prikkel-impuls- zintuig-zenuw-hersenen-waarneming
C
zintuig-prikkel-impuls-zenuw-hersenen-waarneming
D
prikkel-zintuig-waarneming-impuls-zenuw-hersenen

Slide 24 - Quiz