2T Unité 3 les 6

Unité 3 - les 5
2tl
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Unité 3 - les 5
2tl

Slide 1 - Diapositive

THÈME 3: LA SOCIÉTÉ FRANÇAISE
C’est quel évènement sportif dans la vidéo?
A
Le Tour de France
B
La Coupe du Monde de football
C
Le grand Prix de Monaco de Formule 1
D
Roland Garros

Slide 2 - Quiz

Le programme du 19 mars
1.Luisteren/maken: 9,10,11,12
2. Uitleg bijv.nw (=3.5)
3. Maken: 16abc
4. Scribbl!

Slide 3 - Diapositive

Aan het eind van deze les:
- ken jij de woordjes van 3.6
- kun jij verstaan wat er omschreven wordt
- weet je hoe je een bijv. naamw maakt

Slide 4 - Diapositive

We gaan nu de opd. 9,10,11,12 (blz. 93-94 of écouter op de site) maken

(Ben je vandaag thuis? Maak de opdrachten dan via de site)

Slide 5 - Diapositive

In de volgende dia's krijg je uitleg over het bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Diapositive

Franse bijvoeglijk
naamwoorden

Slide 7 - Carte mentale

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les voitures sont (groen)
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les chats sont (rood)
A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 21 - Quiz



La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 22 - Quiz



Les voitures (v) sont (groen).
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 23 - Quiz



Les chats (m) sont (rood).
A
rouge
B
rouges
C
rougee
D
rougees

Slide 24 - Quiz



Olivier et Marc sont (frans).
A
français
B
française
C
françaiss
D
françaises

Slide 25 - Quiz



Marianne est (verdrietig).
A
tristée
B
tristes
C
tristées
D
triste

Slide 26 - Quiz



L'actrice est (mooi).
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 27 - Quiz



Les sacs (m) sont (nieuw).
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 28 - Quiz



Mon grand-père est (oud).
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 29 - Quiz

Bijzondere vormen
Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een -x-, krijgt de vrouwelijke vorm -se- op het einde.
Heureux - heureuse

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een -f-, krijgt de vrouwelijke vorm -ve- op het einde. 
Sportif - sportive

Slide 30 - Diapositive

De vrouwelijke (enk) vorm van jaloux
A
jaloux
B
jalouxe
C
jalouse
D
jalouses

Slide 31 - Quiz

De vrouwelijke (mv) vorm van sportif
A
sportif
B
sportive
C
sportivee
D
sportives

Slide 32 - Quiz

We gaan nu starten met het huiswerk: 16abc (blz. 97-99 of Grammaire II)

Slide 33 - Diapositive

We gaan oefenen met app. 3.6!
(Als je vandaag thuis werkt, oefen de woorden dan nu zelf)

Slide 34 - Diapositive

Hoe goed snap je het bijvoeglijk naamwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage

Hoe goed ken je de woordjes?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Sondage