P3 week 4 Feit, mening, argument

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Feit - Mening - Argument

Doel van de les

• Je weet wat een feit is.
• Je weet wat een mening is.
• Je weet wat een argument is.
• je weet wat drogreden is.

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

EEN FEIT

Iets waarvan zeker is dat het gebeurd is of dat het waar is.

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

EEN MENING

Wat je vindt 

Je gedachten over iets

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

EEN ARGUMENT

Een bewijs

Waarom je het doet of vindt

Een argument is een reden waarom jij iets vindt

Een argument is een reden waarom jij iets vindt

en om een ander te OVERTUIGEN

Feitelijk en Waarderend argument

Wat zou het verschil zijn?

Feitelijk en Waarderend argument

De smartphone is onmisbaar, want heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.

Feitelijk en Waarderend argument

Objectief 
Subjectief

Controleren of wat we hebben geleerd 

Controleren of wat we hebben geleerd 

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.

Controleren of wat we hebben geleerd 

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.

Controleren of wat we hebben geleerd 

Feit, mening, of argument?

Mo heeft een mooie bril.

Controleren of wat we hebben geleerd 

Feit, mening of argument?

Koken is moeilijk. 

Controleren of wat we hebben geleerd 

Maar....

Mijn oma rookt haar hele leven en is 102 jaar geworden. Roken is gezond.

Controleren of wat we hebben geleerd 

Drogreden

Mijn oma rookt haar hele leven en is 102 jaar geworden. Roken is gezond.

Taalblokken 

TB bouwsteen 3F

Argumenteren (feiten, meningen, standpunten, argumenten)

6.1 warmlopen opdracht 1: sluipschutters nuance

6.2 lezen: opdracht 1-8 (tekst 1 van Lale Gul)