2kgt Chapter 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

2kgt Chapter 2

crutches

1. kruimels
2. krukken
3. keuken

to examine

1. examineren
2. vitamines maken
3. onderzoeken

to feel worse

1. zich beter voelen
2. zich zielig voelen
3. zich slechter voelen

a plaster

1. een plaatsje
2. een pleister, gips
3. een plein

the stitches

1. de hechtingen
2. de ritsen
3. hechting

to bruise

1. bruisend maken
2. blauwe plek
3. kneuzen

X-ray

1. dia
2. röntgenfoto
3. X-film

a bruise

1. een blauwe plek
2. een bruistablet
3. een hechting

to throw up

1. opgooien
2. overgeven
3. morsen

a sore throat

1. een zorgelijke keel
2. een pijnlijke keel
3. een maagpijn

to hang in there

1. in de boom hangen
2. volhouden
3. naar daar je verplaatsen

to improve

1. improviseren
2. verbeteren
3. bewijzen

to worry about

1. dragen naar
2. zich zorgen maken over
3. met elkaar eten

sore

1. Zorro
2. ergernis
3. pijnlijk

tough

1. tof
2. toffee
3. lastig

thankfully

1. dank je
2. bedankt
3. gelukkig

picky

1. pikkerig
2. gepikeerd
3. kieskeurig

cranky

1. chagrijnig
2. krankiepankie
3. bedenkelijk

to rinse

1. rinkelen
2. afspoelen
3. schudden

dairy products

1. zuivelproducten
2. producten voor diarree
3. yoghurt producten

to limit

1. lijntjes trekken
2. beperken
3. limonade maken

outdated

1. een date hebben met iemand
2. verouderd
3. datum vaststellen

to admit

1. toegeven, toestaan
2. hinkelen
3. vastzetten

achievement

1. archief
2. prestatie
3. presteren

source

1. bron
2. bronwater
3. sneetje brood

to suffer from

1. zich suf houden
2. lijden aan
3. indommelen

Past Simple

Yesterday I .... (go) to the supermarket.

She ...... (carry) the heavy luggage to the gate.

Past Continuous

He .... ........ (read) a book.

They ...... ........ (walk) in the park.

Ms. Gross ...... ....... us English grammar WHEN a bee ........ (come) into the classroom.

The bus ...... (drive off) while I ....... ........ (search) for my bus pass.

Wat weet je over
CAN? Noem er 2.

Wat weet je over
COULD? Noem er 3.

Wat weet je over
SHOULD? Noem er 2.