Spreekwoorden les

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 5-8

spreekwoorden

Van a tot z.

De ongeluksdag

Het begon vanmorgen toen ik opstond. In het donker liep ik door de gang naar de wc.

Daar stapte ik op een speelgoedauto van mijn broertje.

Het scheelde maar een haar of ik was van de trap gevallen.

Even later zat ik met de schrik in mijn benen aan het ontbijt.

Mijn zus zei: “Ben je met het verkeerde been uit bed gestapt?”

‘Ja’, zei ik. ‘Vandaag heb ik de bokkenpruik op’.

Na het ontbijt stapte ik op mijn stalen ros en reed naar school.

De ongeluksdag

Het begon vanmorgen toen ik opstond. In het donker liep ik door de gang naar de wc.

Daar stapte ik op een speelgoedauto van mijn broertje.

Het scheelde maar een haar of ik was van de trap gevallen.

Even later zat ik met de schrik in mijn benen aan het ontbijt.

Mijn zus zei: “Ben je met het verkeerde been uit bed gestapt?”

‘Ja’, zei ik. ‘Vandaag heb ik de bokkenpruik op’.

Na het ontbijt stapte ik op mijn stalen ros en reed naar school.

Raad het spreekwoord

1. De kat uit de boom kijken.
2. De vogels kijken naar de kat.
3. Zo moe als een kat op een tak.

Eerst afwachten en niet meteen reageren.

1. De aap in de mouw hebben.
2. Nu komt de aap uit de mouw.
3. De aap in de mouw.

Het wordt ineens duidelijk hoe iets zit.

Niet te kritisch zijn op een cadeau. Je moet blij zijn dat je een cadeau krijgt.

1. Een paard onderzoeken.
2. Een paard z'n tanden bekijken.
3. Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.

Van alles verzinnen.

1. Op je duim zuigen.
2. Je vinger in je mond steken.
3. Iets uit je duim zuigen.

Iets aan iedereen vertellen

1. Op het hoge dak schreeuwen.
2. Iets van de daken schreeuwen.
3. Men moet niet van een dak schreeuwen.

Teveel werk aannemen.

1. Teveel hooi op je vork nemen.
2. Bij de boer werken.
3. Teveel hooi op je vork is zwaar.

1. De hond tussen het eten.
2. De hond bij het eten vinden.
3. De hond in de pot vinden.

Je komt ergens waar het eten net op is.

Knoop het in je oren

1. Je moet goed luisteren
2. Je moet iets onthouden

Ergens een hard hoofd in hebben

1. Je hebt er geen vertrouwen in
2. Je hebt erge hoofdpijn

Iemand tegen het lijf lopen

1. Tegen iemand aanlopen
2. Iemand tegenkomen

Ieder huisje heeft zijn kruisje

1. Iedereen heeft zijn eigen problemen
2. Elk huis ziet er anders uit

Een kat in de zak kopen

1. Iemand verrassen
2. Een miskoop doen

Blaffende honden bijten niet

1. Iemand die dreigt doet niets
2. Alle honden zijn lief

Twee vliegen in een klap slaan

1. Je bent twee keer zo snel als anderen
2. Je lost twee problemen in een keer op