H5 - T1: Stofwisseling BS1 en BS2 GOI

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

H5 - T1: Metabolisme - BS1 en BS2

Wat zijn de eerste drie termen waar jij aan denkt als je metabolisme hoort?

Leerdoelen

Je weet wat er bedoeld wordt met metabolisme

Je begrijpt dat alle organismen metaboleren

Je kunt het verschil tussen assimilatie en dissimilatie beschrijven

Je begrijpt hoe in de cel energie wordt opgewekt en opgeslagen

Je kunt uitleggen welke rol enzymen spelen bij metabolisme

metabolisme = stofwisseling

Het geheel van chemische omzettingsprocessen in een cel

Welke stoffen zijn anorganisch? en welke zijn anorganisch?

Sleep de moleculen naar de juiste categorie.

anorganische moleculen

organische moleculen

water

glucose

zetmeel

zuurstof

aminozuur

eiwit

CO2

nitraat

DNA

stikstof (N2)

RNA

bladgroen

energie benodigd

energie komt vrij

groter organisch molecuul

kleiner anorganisch molecuul

Dit molecuul is...

1. een aminozuur
2. een vetzuur
3. glucose
4. zetmeel

Welke organismen assimileren uit anorganische stoffen?

1. producenten
2. consumenten
3. afvaleters
4. reducenten

Welke organismen dissimileren?

1. producenten
2. consumenten
3. afvaleters
4. reducenten

Welke organismen doen aan voortgezette assimilatie?

1. producenten
2. consumenten
3. afvaleters
4. reducenten

Fotosynthese is een voorbeeld van ...

1. koolstofassimilatie
2. stikstofassimilatie
3. voortgezette assimilatie
4. dissimilatie

De verbranding van glucose is een voorbeeld van...

1. koolstofassimilatie
2. stikstofassimilatie
3. voortgezette assimilatie
4. dissimilatie

Chemische energie die ontstaat bij verbranding van glucose moet worden vastgelegd

ATP = energierijk

ADP = energiearm 

Waar of niet waar?
ATP ► ADP + P + energie.

1. waar
2. niet waar

In welk celorganel vindt de productie van ATP plaats?

1. ribosoom
2. ER
3. Golgi systeem
4. mitochondrium

Enzymen

eiwitten

organische reactieversnellers --> biokatalysatoren

specifiek

gevoelig

worden niet verbruikt

Waar zijn enzymen van gemaakt?

1. vet
2. zetmeel
3. koolhydraten
4. eiwitten

Wat is waar over enzymen?

1. Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
2. Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
3. Enzymen zijn niet specifiek
4. Enzymen moet je eten

Welk verband is er tussen de temperatuur en de enzymactiviteit?

1. Hoe hoger de temperatuur, hoe actiever de enzymen.
2. Hoe lager de temperatuur, hoe actiever de enzymen.
3. De temperatuur maakt niet uit. Er is geen verband.
4. In het algemeen werken enzymen het beste bij 37 graden Celsius.

Bij A en B wordt evenveel enzymactiviteit gemeten (dus substraat omgezet). Dat betekent ...

1. dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
2. dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
3. dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Leerdoelen

Je weet wat er bedoeld wordt met metabolisme

Je begrijpt dat alle organismen metaboleren

Je kunt het verschil tussen assimilatie en dissimilatie beschrijven

Je begrijpt hoe in de cel energie wordt opgewekt en opgeslagen

Je kunt uitleggen welke rol enzymen spelen bij metabolisme