spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

spelling

Herhaling werkwoordspelling

Zie het schema achter in je boek.

bladzijde 274

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

werkwoordspelling

1. Manou verstuurt een brief
2. Manou verstuurd een brief
3. Manou verstuurdt een brief

Werkwoordspelling

1. Zij heeft het huis geverft.
2. Zij heeft het huis geverfd.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling

1. Hij onthoud alles wat ik vertel.
2. Hij onthoudt alles wat ik vertel.

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?

1. Kano'tje
2. Kanotje
3. Kanoo'tje
4. Kanootje

Wat is een verkleinwoord?

1. minder
2. weinig
3. oranje
4. boekje

verkleinwoorden

Wat is het verkleinwoord van baby?

1. babytje
2. babietje
3. baby'tje
4. kleine baby

Verkleinwoorden

1. colaatje
2. cola'tje
3. cola-tje

Verkleinwoorden

1. harinkje - omaatje - cafeetje
2. haringetje - omaatje - cafeetje
3. harinkje - omaatje - cafétje
4. harinkje - oma'tje - cafétje

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verwoesten) De ................. huizen

1. vewoestten
2. verwoeste
3. verwoesde
4. verwoesdden

Wat is een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?

1. Een soort bijvoeglijk naamwoord
2. Een soort voltooid deelwoord
3. Beide

Waar zegt het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord iets over?

1. het voltooid deelwoord
2. het zelfstandig naamwoord
3. het lidwoord
4. het werkwoord

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief

1. gevluchte
2. gevluchtte
3. gevluchten
4. gevluchtten

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras

1. vermaaide
2. gemaaide
3. gemaaidde
4. gemaaiden

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal

1. verzonnen
2. verzonne
3. verzonde
4. verzonden

In welk zin staat een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?

1. De fiets wordt gemaakt door mijn vader.
2. De gemaakte fiets is van mijn vader.
3. De fietsenmaker heeft de oude fiets gemaakt.