Naamwoordelijk gezegde (ng)
Hier gaat het niet over "doen" maar zijn!
> wie of wat iemand/iets is,
> in welke toestand iets/iemand is.
Koppelwerkwoord (worden, zijn, blijven)
+
Naamwoordelijk deel (zelfstandig naamwoord of bijv. nw)
Ik ben chirurg / Hij is verkouden.