Neutraliteitspolitiek, niet lid geweest van een bondgenootschap.
Niet betrokken bij de oorlog, wel last van gehad.
Rust in het land na 1918, de meeste mensen zijn tevreden.
Afkeer van oorlog en militarisme.
Slide 7 - Diapositive
Huiswerk
1.3 (alleen maandag): 4, 6, 7, 9 en 10
1.4: 4, 6, 9, 13, 14
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Oorzaken en gevolgen
Oorzaak: waarom gebeurt iets?
Gevolg: gebeurtenis zorgt voor veranderingen
Vaak meerdere gevolgen
Directe oorzaak = aanleiding?
Lange termijn/korte termijn?
Bedoelde/onbedoelde?
Slide 10 - Diapositive
Verschillende gebieden
Politiek-bestuurlijk?
Verdeling macht, bestuur, wetten etc.
Sociaal?
Samenleving, denken daarover
Economisch?
In onderhoud voorzien, verdeling geld/opbrengsten
Cultureel?
Ideeën van mensen, geloof, wetenschappen, kunsten.
Slide 11 - Diapositive
Aan de slag!
Maak 1.5: 1b, 2b, 4, 5, 8
Slide 12 - Diapositive
Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand
Slide 13 - Quiz
Welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Engeland
B
Verenigde Staten
C
Frankrijk
D
Duitsland
Slide 14 - Quiz
Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.
Slide 15 - Quiz
In een loopgravenoorlog ligt het front langdurig op dezelfde plaats:
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Een loopgravenoorlog kan nooit een tweefrontenoorlog zijn:
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:
I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.
II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.
Slide 18 - Quiz
Hoe kon de moord op Franz-Ferdinand leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moordenaar was door Rusland gestuurd. Daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland; de overige grote landen kozen toen partij voor hun bondgenoten.
B
Frankrijk voelde zich door de moord bedreigd door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en verklaarde snel aan Duitsland de oorlog, waarna de andere landen zich aansloten.
C
De moordenaar kwam uit Servië, daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije aan dit land de oorlog. Duitsland steunde Oostenrijk-Hongarije. Vervolgens verklaarde iedereen elkaar de oorlog
D
De kogel was eigenlijk bedoeld voor de Duitse keizer Wilhelm II. Uit wraak verklaarde Duitsland toen de oorlog aan Rusland en aan Frankrijk.
Slide 19 - Quiz
Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?
Slide 20 - Question ouverte
Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk
Slide 21 - Quiz
Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO
Slide 22 - Quiz
Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As landen
D
NAVO
Slide 23 - Quiz
Het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde, heette de ...