- Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
- Je kunt een werkwoord vervoegen.
Let op! Minimaal 1 werkwoord per zin.
Slide 7 - Diapositive
LIDWOORD (LW)
- de, het, een
- bepaald lidwoord: de, het - onbepaald lidwoord: een
Slide 8 - Diapositive
ZELFSTANDIG NAAMWOORD (ZN)
mensen dieren
planten dingen
gevoelens
Let op: eigen namen en aardrijkskundige namen
Slide 9 - Diapositive
BIJVOEGLIJKE NAAMWOORD (BN)
BN zegt iets over een ZN.
St.BN zegt iets over het materiaal waarvan een ZN gemaakt is.
Slide 10 - Diapositive
VOORZETSEL (VZ)
Voorzetsels zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven.
Slide 11 - Diapositive
Welke woordsoorten zien we?
Het kleine meisje ging met haar lieve hond wandelen in het bos bij Amsterdam.
Tijdens de lange wandeling kwam Sara een mooie rode klaproos tegen.
Morgen krijgen de leerlingen een toets over o.a. het onderwerp van een zin.
Slide 12 - Diapositive
ZINSDELEN
Slide 13 - Carte mentale
PERSOONSVORM (PV)
Slide 14 - Diapositive
ONDERWERP (OW)
Slide 15 - Diapositive
WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)
PV + alle andere werkwoorden in de zijn.
Slide 16 - Diapositive
LIJDEND VOORWERP (LV)
Stel jezelf de vraag: wat / wie + wg + ow?
Antwoord = LV
Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Slide 17 - Diapositive
MEEWERKEND VOORWERP (MV)
Stel jezelf de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Antwoord = MV
Slide 18 - Diapositive
BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?
Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.
Slide 19 - Diapositive
BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.
Slide 20 - Diapositive
Ontleed onderstaande zinnen.
Het kleine meisje ging met haar lieve hond wandelen in het bos bij Amsterdam.
Tijdens de lange wandeling kwam Sara voor haar moeder een mooie rode klaproos tegen.
Morgen krijgen de leerlingen een toets.
timer
1:00
Slide 21 - Diapositive
Zijn er nog vragen over het onderdeel Spelling & Formuleren?