U5 6 grammar

U5 grammar
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

U5 grammar

Slide 1 - Diapositive

Toekomst: will 
will+ hele werkwoord
                            
+ I will run.
- I will not run.
? Will you  run?
+ He will swim.
- He will not  swim.
? Will he  swim?
will
                         Let op!                  Shall I / we swim?         

Slide 2 - Diapositive

Future  Opd.9 blz. 120,121
Will + hele werkwoord
Peter will ask you. I will go to the concert.
Will + not + werkwoord
Peter will not ask you.
Will ......werkwoord?   Will Peter ask you?
                           Shall........I/we  + hele werkwoord?
        Shall we go?   Shall I go?
Shall: I/we      .....?

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

enkelvoud
meervoud
dingen, plaatsen of landen
the girl's book
the boys' toys
the trunk of the car
Charlie's drawings
the doctors' room
the cities of England
Lucy's car
the people's tasks
the beginning of the month

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Toekomst: to be going to
to be going to + hele werkwoord
                            
+ I am going to run.
- I am not going to run.
? Are you going to run?
+ He is going to swim.
- He is not going to swim.
? Is he going to swim?

Slide 8 - Diapositive



to be going to + hele ww
gaat zeker gebeuren of vast van plan zijn

I am going to start reading my new book today!


will + hele ww
iets gaat(misschien) in de toekomst gebeuren

I will not order any books on this website again.

Let op!      will not = won't
Future (Toekomst)

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Gerund
  • werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord. 
  • Wat?
  • playing : I love playing games.

Slide 11 - Diapositive

Wanneer?
In het begin van de zin - als een onderwerp  of 
-als lijdend / meewerkend voorwerp 
   Na de werkwoorden:
  • to start
  • to finish
  • to stop
  • to like
  • to love
  • to enjoy
  • to hate
  • to mind
Vorm:
hele werkwoord+ing
  •  eat a cake
eating a cake
  • I start eating a cake.
  •  watch a film
  • ...........
  • I like watching a film.
  •  travel
  • .....
  • I love traveling.

Slide 12 - Diapositive

werkwoord +ing  =  Gerund
I teach at school. -teach=werkwoord
                                          I love teaching. - teaching=een zelfstandig naamwoord

werkwoord+ ing= gerund

You start talking.
I love watching films.
Watching films is great.
  • Let Op!!!!- I am watching films - watching is Present Continuous.

Slide 13 - Diapositive

Oefeningen maken

Boek A
Unit 5 Jobs
 Words  Opd. 7,8 blz.119-120
Opd.20,21 blz.129
Grammar Opd. 9,10 blz.120-121
Opd.22,23,24 blz.130-132

Slide 14 - Diapositive

Bijwoord

Slide 15 - Diapositive

Plaats bijwoord 
Voor een bijvoegelijk naamwoord 
 The amazingly talented  actor 

Voor hoofdwerkwoord 
I never eat porc

Na am are of is 
My parents are never late

Slide 16 - Diapositive

BIJWOORDEN
van regelmaat
nooit ---------------------- altijd

Slide 17 - Diapositive

Bijwoorden van regelmaat
Bijwoorden van regelmaat geven aan hoe vaak je iets doet:

always = altijd
often = vaak
usually = meestal
sometimes = soms
never = nooit

Slide 18 - Diapositive

Bijwoorden van regelmaat komen vóór het werkwoord

Jim never went to Italy.
We always love to talk.
I sometimes dance in my bedroom.
Vicktorya often listened to classical music.
You usually watch Netflix.

Slide 19 - Diapositive

LET OP!
UITZONDERING
to be = zijn

Slide 20 - Diapositive

zie je het werkwoord 'to be'
 Am/is/are/was/were

Slide 21 - Diapositive

Bijwoorden van regelmaat komen na een vorm van 'to be':
am / are / is
was / were
 

Mick is often at home.
You were usually on time.
I am sometimes at the library.
We were never drunk.

Slide 22 - Diapositive

STAPPENPLAN
1) Staat er: am - are - is / was - were in de zin?
2) JA: bijwoord van  regelmaat  er achter
I am always late.

3) NEE: bijwoord van regelmaat er voor
I always speak the truth.

Slide 23 - Diapositive

They .......... together.
A
always hang out
B
hang out always

Slide 24 - Quiz

The streetlights .......... orange.
A
usually are
B
are usually

Slide 25 - Quiz

.......... cloudy.
(bewolkt)
A
It is often
B
Often it is

Slide 26 - Quiz

She ..........
A
travels often
B
often travels

Slide 27 - Quiz

I .......... to the supermarket.
A
never go
B
go never

Slide 28 - Quiz

We .......... in the summer.
A
usually go swimming
B
go swimming usually

Slide 29 - Quiz

Tom .......... late
A
is never
B
never is

Slide 30 - Quiz

Thijs and Willem .......... football.
A
play often
B
often play

Slide 31 - Quiz

BIJWOORDEN van REGELMAAT
always
usually
regulary
often
sometimes
seldom
never

am / are / is 
was / were

Slide 32 - Diapositive

BIJWOORDEN van REGELMAAT
always
usually
regulary
often
sometimes
seldom
never

werkwoord
talk / write / watch / sit / can / have / move / etc.

Slide 33 - Diapositive

BIJWOORDEN van REGELMAAT
always
usually
regulary
often
sometimes
seldom
never

werkwoord
talk / write / watch / sit / can / have / move / etc.
am / are / is 
was / were

Slide 34 - Diapositive

Ik weet wat werkwoorden zijn.
A
JA
B
NEE

Slide 35 - Quiz

Ik herken het werkwoord 'to be':
am - are - is / was - were.
A
JA
B
NEE

Slide 36 - Quiz

Ik weet wat een bijwoord van tijd is.
A
JA
B
NEE

Slide 37 - Quiz

Ik snap waar ik het bijwoord van tijd moet plaatsen.
A
JA
B
NEE

Slide 38 - Quiz

Wat heb je extra nodig om de stof beter te kunnen maken?

Slide 39 - Question ouverte

Opd.27 blz 159

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Hoe goed klopt jouw antwoord?
1 Ik poets mijn tanden voordat ik naar bed ga.
2 We zouden uit de zon moeten blijven omdat het te heet is vandaag.
3 Ik kan je niet helpen tenzij je me precies vertelt wat ik moet doen.
4 Weet jij wanneer we de bloemen kunnen ophalen? Vanmiddag?
5 Ik zou geen fiets kopen als ik jou was.
6 Zullen we naar Londen gaan of zullen we naar Parijs gaan?





Slide 42 - Diapositive

Unit 6 
opd.21,22,23,24,25,26,27,28 blz.157-160

Slide 43 - Diapositive

Herhaling Unit 5

Slide 44 - Diapositive

Future  Opd.9 blz. 120,121
Will + hele werkwoord
Peter will ask you. I will go to the concert.
Will + not + werkwoord
Peter will not ask you.
Will ......werkwoord?   Will Peter ask you?
                           Shall........I/we  + hele werkwoord?
        Shall we go?   Shall I go?
Shall: I/we      .....?

Slide 45 - Diapositive

Future
 be going to= van plan zijn
  • am + going +to +werkwoord
  • is +going +to+werkwoord
  • are +going +to+ werkwoord

  • I am going to buy it.
  • She is going to buy it.
  • We are going to buy it.
 van plan zijn om te doen
I
He, she, it
You, we, they
Opd.22 blz.130

Slide 46 - Diapositive



to be going to + hele ww
gaat zeker gebeuren of vast van plan zijn
je doet het zelf

I am going to start reading my new book today!


will + hele ww
iets gaat(misschien) in de toekomst gebeuren
het gebeurt gewoon
I will not order any books on this website again.

Let op!      will not = won't
Future (Toekomst)
Opd.23 blz.131

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

enkelvoud
meervoud
dingen, plaatsen of landen
the girl's book
the boys' toys
the trunk of the car
Charlie's drawings
the doctors' room
the cities of England
Lucy's car
the people's tasks
the beginning of the month

Slide 49 - Diapositive

Unit 5
Opd.7,8,9,10,20,22,23,24  blz.119-130 
nakijken


Of online via Magister/ leerm/Engels/ Unit 5/ opdrachten

Slide 50 - Diapositive