2HV H4 Werkwoordspelling

Werkwoordspelling H4
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling H4

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Je kan het werkwoord in de verleden tijd op de juiste manier vervoegen.

Slide 2 - Diapositive

Vandaag
-start
-korte terugblik
-uitleg pvvt
-huiswerkcheck en nakijken
 -maken nieuwe opdrachten en Geuzenlied..

Slide 3 - Diapositive

Maar eerst... Weet je het nog?
Hoe schrijf je de volgende samenstellingen? Graag in tweetallen..
zon+scherm                vee+arts
groente+soep            koek+pan



Slide 4 - Diapositive

Er zijn werkwoorden die op verschillende manieren geschreven worden en toch hetzelfde klinken: kosten – kostten; vergoeden – vergoedden; verbrandde – verbrande.

Het gaat steeds om werkwoorden waarbij de ik-vorm tt op -d of -t eindigt: kosten – kost; vergoeden – vergoed.

Om de juiste keuze te maken tussen -de(n) en -dde(n) of tussen -te(n) en -tte(n), moet je vaststellen met welke werkwoordsvorm je te maken hebt.

Slide 5 - Diapositive

De infinitief
- Hele werkwoord tegenwoordige tijd
-Het is nooit een persoonsvorm
- vluchten, lopen, eten

Slide 6 - Diapositive

Jochem moet zich melden.
Wat is melden?
A
pvtt
B
pvvt
C
infinitief
D
voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Laat de fiets maar lekker roesten.
Wat is 'laat' en 'roesten'?
A
pvtt en infinitief
B
infinitief en gebiedende wijs
C
pvvt en infinitief
D
gebiedende wijs en infinitief

Slide 8 - Quiz

Infinitief of pvtt?
Die slakken in de tuin bestrijden we met speciale korrels.
A
pvtt
B
infinitief

Slide 9 - Quiz

Wat is de infinitief?
Wij hoeven daar niet aan te denken.
A
willen
B
denken

Slide 10 - Quiz

Noteer de infinitief.
De agenten spoorden de voorbijgangers aan om te helpen.

Slide 11 - Question ouverte

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 12 - Diapositive

Daarna schrijf je de ik-vorm en daaraan de uitgang: te(n) of de(n)

Slide 13 - Diapositive

De brandweerlieden (bevrijden pvvt) de automobilist uit zijn auto.
A
bevrijde
B
bevrijdde
C
bevrijden
D
bevrijdden

Slide 14 - Quiz

Tot voor kort (verlichten pvvt) één schemerlamp mijn hele kamer.

Slide 15 - Question ouverte

Hij (verhuizen) vorige week naar Breda.

Slide 16 - Question ouverte

De militairen brachten de (bevrijden) gijzelaars terug.
A
bevrijden
B
bevrijdden
C
bevrijde
D
vrijdde

Slide 17 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
       -en           de gevallen jongen
       -t               de verlote cadeaus
       -d              het gelande vliegtuig
Zo kort mogelijk

Slide 18 - Diapositive

Ik kan niet goed studeren in mijn slecht (verlichten) kamer.
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten

Slide 19 - Quiz

Eet jij die (verrotten) appel op?
A
verrote
B
verroten
C
verrotte
D
verrotten

Slide 20 - Quiz

Huiswerk
Maak (online) H4 Werkwoordspelling opdracht 1  t/m 3.
Opdracht 5 heb je in de les al gemaakt.

Slide 21 - Diapositive