Woordenschat 1.4 (verkiezingen)

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


Programma van vandaag
Korte herhaling theorie Woordenschat 1.3

Theorie Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik

Opdrachten maken

Spelling

Slide 2 - Diapositive

 HERHALING THEORIE
1.3 


Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive


Waar ging de vorige les over?

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive



Doel


Aan het einde van de les herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik

Slide 7 - Diapositive

THEORIE

1.4 Figuurlijk taalgebruik


Slide 8 - Diapositive

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.



Slide 9 - Diapositive

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya in het tuincentrum hebben gekocht, krijgen een plekje in de tuin.


Slide 10 - Diapositive

THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:
iets van de daken schreeuwen
  • iets aan iedereen vertellen
uit de verf komen
  • goed bij anderen overkomen
de draad kwijt zijn
  • niet meer weten hoe het verder moet




Slide 11 - Diapositive

VOORBEELD

Slide 12 - Diapositive

OEFENEN

WANNEER IS SPRAKE VAN FIGUURLIJK TAALGEBRUIK?

Slide 13 - Diapositive

Dimitri staat met zijn mond vol tanden.
A
Aan het eind van zijn presentatie stelt Mayra een vraag. Dimitri heeft geen idee wat hij moet zeggen.
B
De behandeling bij de tandarts is afgerond. Nadat al zijn tanden en kiezen zijn getrokken, heeft Dimitri nu weer een gaaf gebit.

Slide 14 - Quiz

Lisa heeft geen poot om op te staan.
A
Lisa kan geen argumenten meer verzinnen waarmee ze haar moeder kan overhalen.
B
Na het ongeluk moesten Lisa's beide benen worden geamputeerd.

Slide 15 - Quiz

Peter zit achter de geraniums.
A
Op de kwekerij weten ze niet waar Peter is. Hij heeft zich verstopt.
B
Peter werkte bij een kwekerij, maar hij is ontslagen.

Slide 16 - Quiz

Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten.
A
Bart en Maya geven aankomend weekend alweer een wild feestje.
B
Bart en Maya zetten de plantjes die ze bij het tuincentrum hebben gekocht, in de tuin.

Slide 17 - Quiz

Pepijn heeft een bord voor zijn kop.
A
Pepijn staat niet goed op de foto. Hij verschuilt zich achter een uithangbord.
B
Bij het kerstdiner kwam Pepijn aanzetten in een spijkerbroek met gaten en een T-shirt dat onder de vlekken zat.

Slide 18 - Quiz

Die bonbons zijn van de bovenste plank.
A
Minne en Merville nemen gewoon nóg een bonbon. Smullen!
B
Minne heeft bonbons meegenomen. Ze lagen bovenin het schap bij Albert Heijn.

Slide 19 - Quiz

Yamila wil graag weten wat voor vlees ze in de kuip heeft.
A
Yamila is benieuwd of ze vanavond haar lievelingseten krijgt: pittige kippenboutjes.
B
Yamila stelt Kevin de ene na de andere vraag. Ze wil weten wat voor soort jongen hij is.

Slide 20 - Quiz

Begrippen politiek


Slide 21 - Diapositive

Wat wordt in Nederland bedoeld met het Parlement ?
timer
0:15
A
De Eerste- en Tweede kamer (volksvertegenwoordigers)
B
Het kabinet (de bestuurders)
C
De overheid
D
Alle ambtenaren in Nederland

Slide 22 - Quiz


Wat betekent ''democratie''?
timer
0:15
A
Staat(svorm) die de macht aan een kleine groep toekent
B
Staat(svorm) die aan een bepaalde groep macht toekent
C
Staat(svorm) die aan het hele volk invloed op de regering toekent
D
Staat(svorm) die aan de koning invloed op de regering toekent

Slide 23 - Quiz

Welk politiek systeem heeft Nederland?
timer
0:15
A
Directe democratie
B
Dictatuur
C
Indirecte democratie
D
Absolute Monarchie

Slide 24 - Quiz

Wat is een parlementaire democratie?
timer
0:15
A
Een land waarbij een enkel persoon de macht heeft
B
Een land waar een kleine groep mensen de macht heeft
C
Een land waarbij de bevolking kiest wie de macht heeft in het parlement.
D
Een land met een koninklijke familie en een parlement.

Slide 25 - Quiz

Wat betekent ''parlement''?
timer
0:15
A
Provinciale staten
B
De gemeente
C
Het Binnenhof
D
Volksvertegenwoordiging

Slide 26 - Quiz

Door wie wordt het parlement gekozen?
timer
1:00
A
Door de burgemeesters
B
Door de Koning
C
Door de burgers
D
Door de minister-president

Slide 27 - Quiz

Wie zitten er in de regering?

timer
0:15
A
Eerste- en Tweede Kamer
B
Gemeenteraden van de vijf grootste gemeenten
C
Koning en de ministers
D
De ministers

Slide 28 - Quiz

Wie controleert de regering ?
timer
0:15
A
de Koning
B
de Tweede Kamer (volksvertegenwoordigers)
C
de ambtenaren
D
de burgers

Slide 29 - Quiz

Een minister kan ook in de Tweede Kamer zitten
timer
0:15
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
timer
0:15
A
50
B
75
C
100
D
150

Slide 31 - Quiz

De Tweede- en Eerste Kamer bestaan uit linkse-, midden- en rechtse politieke partijen.
timer
0:15
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
timer
0:15
A
50
B
75
C
100
D
150

Slide 33 - Quiz


Wat betekent ''liberalisme'' ?
timer
0:15
A
Ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op politiek en economisch gebied, en slechts een beperkte rol ziet voor de overheid.
B
Ideologie die vrijheid voor dieren nastreeft, met name op economisch gebied, en slechts een beperkte rol ziet voor de industrie.
C
Ideologie die vrijheid voor het kind nastreeft, met name op het gebied van opvoeding, en slechts een beperkte rol ziet voor de ouders.
D
Ideologie die vrijheid voor het individu nastreeft, met name op het gebied van integratie en discriminatie, en slechts een beperkte rol ziet voor de overheid.

Slide 34 - Quiz


Wat betekent ''economie'' ?
timer
0:15
A
De wetenschap die het koopgedrag van de mens onderzoekt.
B
De wetenschap die ecologische bami onderzoekt.
C
De wetenschap die het politiek streven naar welvaart tot onderwerp heeft.
D
De wetenschap die het menselijk streven naar welvaart tot onderwerp heeft.

Slide 35 - Quiz

LINKS
RECHTS
Actieve overheid
Passieve overheid
Opkomen zwakkeren
Liberalisme
Sociaal-democratie
Zelfredzaamheid
Economische vrijheid

Slide 36 - Question de remorquage

EINDE

Slide 37 - Diapositive

Loop de tuin uit en sluit af met een hekje.
Letterlijk of figuurlijk?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 38 - Quiz

WOORDENSCHAT
Maken opdrachten
1.4 
2 tot en met 4

Slide 39 - Diapositive

LAATSTE 5 MINUTEN KLASSIKAAL SPELLEN!

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Lien

Wil je hulp bij de opdrachten? 

Kom vooraan zitten dan maken we de opdrachten samen.

Slide 42 - Diapositive



Huiswerk voor volgende week:
Maken opdrachten:
1.3: 2 tot en met 4

Slide 43 - Diapositive

PAUZE

Slide 44 - Diapositive