Werkwoorden 12-12

Werkwoorden
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Doelen
1. Aan het eind van de les kan je werkwoorden in de tegenwoordige tijd juist vervoegen en correct opschrijven

2. Aan het eind van de les kan je werkwoorden in de verleden tijd juist vervoegen en correct opschrijven

3. Aan het eind van de les kan je het voltooid deelwoord op de correcte manier schrijven

Slide 2 - Diapositive




.........................

Slide 3 - Diapositive

Regels over werkwoordvervoegingen
- Werkwoorden in tegenwoordige tijd
- Werkwoorden in verleden tijd
- Voltooid deelwoord

Slide 4 - Diapositive

Werkwoorden in tegenwoordige tijd

Ik: haal -en van het hele werkwoord af.
Let op dat de uitspraak niet verandert.
werken --> Ik werk in het weekend.

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden in tegenwoordige tijd



Hij, zij, een ander: stam + t
werken --> Hij werkt als bezorger.

Slide 6 - Diapositive

Werkwoorden in tegenwoordige tijd






Wij: hele werkwoord
werken --> Wij werken bij de AH.

Slide 7 - Diapositive

Oefenen
1. Gisela (beloven) vanavond langs te komen.

2. Je (melden) een klacht over je bestelde artikelen altijd bij de klantenservice.

3. (Rijden) je vanmiddag met ons mee naar de sportschool?

Slide 8 - Diapositive

Werkwoorden in verleden tijd

Enkelvoud: stam +de of +te
werken --> Hij werkte in
een supermarkt.

Slide 9 - Diapositive

Werkwoorden in verleden tijd





Meervoud: stam +den of +ten
werken --> De tieners
werkten in een supermarkt.

Slide 10 - Diapositive

Oefenen
1. Toen Nina door Azië (reizen), (proeven) zij en haar reisgenoot allerlei exotisch eten.

2. De speler (trappen) de bal in het doel en de supporters (schreeuwen).

3. Vorig jaar (reizen) mijn oom naar Zuid-Afrika.

Slide 11 - Diapositive

Maar hoe weet je of een werkwoord eindigt met -te(n) of -de(n)?

Slide 12 - Diapositive

Voltooid deelwoord

- Het werkwoord begint vaak met ge-, be- of ver-

- Het werkwoord eindigt op -d, -t of -en. Dit ligt aan het werkwoord in de verleden tijd (denk aan 't kofschip x).

- Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord, zoals hebben, zijn en worden

Slide 13 - Diapositive