Chapter 4 Grammar & Presentation
1 / 16
La durée de la leçon est: 90 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
a / an / the
betekenen allemaal hetzelfde
betekenen allemaal hetzelfde
A
yes
B
no
Slide 3 - Quiz
the
gebruik je voor 'de/het'
gebruik je voor 'de/het'
A
yes
B
no
Slide 4 - Quiz
a / an
de letter van het woord wat na 'a/an' komt bepaalt welke ik gebruik
de letter van het woord wat na 'a/an' komt bepaalt welke ik gebruik
A
yes
B
no
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Lien
Hoe zeg ik in het Engels
'Wij zijn aan het leren.'
'Wij zijn aan het leren.'
A
We learn.
B
We learning.
C
We are learning.
Slide 7 - Quiz
Hoe zeg je dat de zon aan het schijnen is.
A
The sun shining.
B
The sun is shining.
C
The sun shines .
Slide 8 - Quiz
Welke 2 dingen moet je doen om te zeggen dat iets nu aan de gang is.
A
's + ing achter werkwoord
B
am/is/are + ing achter werkwoord
C
werkwoord + ing
D
werkwoord + s
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Lien
Welke 2 dingen moet je doen met het werkwoord om te zeggen dat iets nu gebeurt.
