Oefenen met grammatica HA1

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Tijd om te lezen
timer
1:00

Slide 2 - Diapositive

Oefenen met grammatica
16 januari 2025

Slide 3 - Diapositive

Voorbereiden voor het PW
Leerstof:
- Hs 2.1 Taalverzorging Grammatica 1
- Hs 4.1 Taalverzorging Grammatica 2
- Hs 7.1 Taalverzorging Grammatica 3
- Hs 9.1 Taalverzorging Grammatica 4 

Woordbenoemen: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord, voorzetsel, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.
Zinsontleden: zinnen ontleden tot en de bijwoordelijke bepaling.  

Slide 4 - Diapositive

Werkwoordstijden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
(o.t.t.)
Ik werk, ik parkeer, ik fiets, ik schrik, ik hoor
Onvoltooid verleden tijd
(o.v.t.)
Ik werkte, ik parkeerde, ik fietste, ik schrok, ik hoorde
Voltooid tegenwoordige tijd
(v.t.t.)

Ik heb gewerkt, ik heb geparkeerd, ik heb gefietst, ik ben geschrokken, ik heb gehoord
Voltooid verleden tijd
(v.v.t.)

Ik had gewerkt, ik had geparkeerd, ik had gefietst, ik was geschrokken. Ik had gehoord

Slide 5 - Diapositive

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?

Hoeveel jaar heeft je vriendin in Leiden gewoond?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 6 - Quiz

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?
In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 7 - Quiz

werkwoordstijden
Wat is de werkwoordstijd van de onderstaande zin?

De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 8 - Quiz

Lijdend voorwerp: Wie of wat + gezegde + onderwerp

Wie of wat - interviewde de journalist?  --> de minster-president

Wie of wat - ruimden Harmen en Cheyenne op? --> hun afval 

Slide 9 - Diapositive

Lijdend voorwerp: Wat of wie + gezegde + onderwerp?

Mijn ouders hebben voor ons sushi gemaakt.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?

De jongen heeft gisteren op zee een heel grote vis gevangen.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp?

Oma heeft een gebakje gegeten.


Slide 12 - Question ouverte

Maak een zin met een lijdend voorwerp.
Noteer achter je zin het lijdend voorwerp.

Slide 13 - Question ouverte

Zet de zinsdeelstrepen:
Gisteren werd ik door de hond van de buren gebeten.

Slide 14 - Question ouverte

Zet de zinsdeelstrepen.

Op straat heb ik een portemonnee gevonden.

Slide 15 - Question ouverte

Zet zinsdeelstrepen

De grizzlybeer kijkt naar mij.
_____

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Zin in een andere tijd zetten
2
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
3
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin 

4
Lijdend voorwerp
Wie of wat + gezegde + onderwerp
5
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 18 - Diapositive

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje.

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 19 - Question ouverte

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Ik hang mijn schilderij aan de muur.

Slide 20 - Question ouverte

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 21 - Question ouverte

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?

Slide 22 - Question ouverte

Slide 23 - Diapositive

Tijd om te lezen
timer
1:00

Slide 24 - Diapositive

Oefenen met grammatica
17 januari 2025

Slide 25 - Diapositive

Voorbereiden voor het PW
Leerstof:
- Hs 2.1 Taalverzorging Grammatica 1
- Hs 4.1 Taalverzorging Grammatica 2
- Hs 7.1 Taalverzorging Grammatica 3
- Hs 9.1 Taalverzorging Grammatica 4 

Woordbenoemen: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord, voorzetsel, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.
Zinsontleden: zinnen ontleden tot en de bijwoordelijke bepaling.  

Slide 26 - Diapositive

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hij liet haar zijn website zien.

Slide 27 - Question ouverte

Formuleer een zin met een lijdend en meewerkend voorwerp.

Slide 28 - Question ouverte

Voorzetsels

Slide 29 - Carte mentale

Slide 30 - Diapositive

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

De zusjes kijken elkaar verbaasd aan omdat hun vader in het weekend een verbouwing van het huis heeft gepland.

Slide 31 - Question ouverte

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

Voor de kust van Amerika is door wetenschappers een bijzondere groep walvissen gesignaleerd.

Slide 32 - Question ouverte

Schrijf de voorzetsel(s) op:
Het cadeau dat ik gekocht heb, is voor Paula.

Slide 33 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel in deze zin:
De krant ligt naast de bank.

Slide 34 - Question ouverte

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Slide 35 - Question ouverte

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat meestal verwijst naar een levend wezen.

Slide 36 - Diapositive

Wie weet een persoonlijk voornaamwoord? 


Slide 37 - Diapositive

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 38 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoorden
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.



Slide 39 - Diapositive

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 40 - Question ouverte

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij, hem

Slide 41 - Quiz

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 42 - Quiz


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 43 - Question ouverte

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 44 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 45 - Question ouverte

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 46 - Question ouverte

Maak een zin met daarin een bezittelijk voornaamwoord . Zet het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.

Slide 47 - Question ouverte

Zelfstandig werkwoord
  • Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin!
  • Heeft een zin maar één werkwoord? Dan is het altijd een zelfstandig werkwoord.
  • Een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord (zww)!
  • Als een zelfstandig werkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer


Slide 48 - Diapositive

Ontleed onderstaande zin. Benoem pv - ow - wg - lv
Na de finale overhandigde de scheidsrechter de beker aan de kampioen.

Slide 49 - Question ouverte