Woordenboekgebruik Duits

Woordenschat en woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op een leestoets?
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat en woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op een leestoets?

Slide 1 - Diapositive

Bekijk de tekst:
  • Bekijk titel, plaatje, inleiding.
  • Bepaal onderwerp en hoofdgedachte.
  • Is er een voetnoot?

Slide 2 - Diapositive

Probeer het eerst zonder woordenboek
Kun je de betekenis raden .....
  • als je de hele zin leest?
  • als je het woord opknipt?
  • als je het in je hoofd "hardop" uitspreekt?

                          
 

Slide 3 - Diapositive

der Kontext
- je kunt de zin waarin het onbekende woord staat gebruiken om de betekenis te raden
- je maakt dan gebruik van de context

z. B.
Zwei Jungen aus Berlin konnten ihr Haus nicht mehr finden, sie hatten sich verirrt.


Slide 4 - Diapositive

Ihr bekommt 20% Rabatt, die Hose kostet jetzt 60 euro anstatt 75

Slide 5 - Question ouverte

Voriges Jahr war die Mückenpopulation sehr hoch, jetzt ist sie aber niedrig

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Samengestelde woorden
Staan niet (altijd) in woordenboeken:
  • kijk uit welke delen ze bestaan
  • hak het woord op de juiste plek in stukjes
  • zoek eventueel de vertaling op van de stukjes 
  • Let er op dat je het woord in het enkelvoud opzoekt





Slide 8 - Diapositive

Toch een woordenboek:
lange woorden!
  • Spreek het woord "hardop in je hoofd" uit
  • Knip het woord in stukjes.
  • Welk deel ken je al?
  • Welk deel moet je nog opzoeken?

Slide 9 - Diapositive

Wat betekent Sommerende volgens jou?

Slide 10 - Question ouverte

Umzug=verhuizing
Umzugkarton=verhuisdoos

Slide 11 - Diapositive

Toch een woordenboek: werkwoorden!!
Ga op zoek naar het hele werkwoord:

1. verander een letter:  sprangen - springen
2. ge- weghalen: abgeholt - abholen
3. zu weghalen: mitzuteilen - mitteilen
4. woord verderop in de zin: hört... auf - aufhören

Slide 12 - Diapositive

Uit welke drie woorden bestaat het woord; Waschmaschinenschlauch?

Slide 13 - Question ouverte

Handig gebruik: werkwoorden
In het woordenboek staan alleen de 'hele werkwoorden'.
Voorbeeld: registrieren, laufen, radfahren.

Als er in de tekst staat: Mein Onkel fährt gerne Rad.

Dan moet je dus weten dat fährt Rad van het werkwoord radfahren komt. Pas dan kun je de betekenis opzoeken.

Slide 14 - Diapositive

Geef hieronder het hele werkwoord:

Ich suche das morgen nach dem Unterricht auf.

Slide 15 - Question ouverte

Geef het hele werkwoord van de 2de zin:
Gibt es eine Party? Wir machen nach dem Einkaufen und Abendessen mit.

Slide 16 - Question ouverte

Geef het hele werkwoord:
Er kontrolliert die Antwort.

Slide 17 - Question ouverte

Handig gebruik: zelfstandig naamwoord

Van een zelfstandig naamwoord staat alleen het enkelvoud in het woordenboek. Woorden die in het meervoud staan moet je dus terug kunnen brengen naar het enkelvoud.

Dit gaan we oefenen.

Slide 18 - Diapositive

Geef het enkelvoud van:
Fahrräder

Slide 19 - Question ouverte

Geef het enkelvoud van:
Häuser

Slide 20 - Question ouverte

Geef het enkelvoud van:
Freundinnen

Slide 21 - Question ouverte

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauscht

Slide 22 - Question ouverte

Handig gebruik: voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord staat niet in het woordenboek. Je moet zelf kunnen zien van welk werkwoord het komt.

Er zijn twee soorten:
Het regelmatige voltooide deelwoord: ge-stam werkwoord +t Voorbeeld: gemacht, met de stam mach, het werkwoord is dus machen en dat kun je opzoeken. We gaan even oefenen.

Slide 23 - Diapositive

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauft

Slide 24 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van 'taufen'

Slide 25 - Question ouverte

Regelmatig voltooid deelwoord (2)
Als werkwoorden die eindigen op -ieren, wordt het voltooid deelwoord: stam + t. Er komt dus geen ge- voor te staan!!
Voorbeeld: ich habe auf die Anzeige reagiert.

Even oefenen.

Slide 26 - Diapositive

Welke woorden zijn voltooid deelwoord?
A
geholfen
B
Großmutter
C
toll
D
fotografiert

Slide 27 - Quiz

Wat zijn de voltooide deelwoorden?

A
Freiheit
B
gebadet
C
geschrieben
D
heiß

Slide 28 - Quiz

Maak het voltooid deelwoord van 'studieren'

Slide 29 - Question ouverte

Onregelmatig voltooid deelwoord 
Onregelmatige werkwoorden: hiervoor is geen regel. De meest belangrijke moet je wel herkennen.

Voorbeeld: Was hat der Autor im Text beschrieben? Beschrieben komt van beschreiben. Dat betekent beschrijven. Het voltooid deelwoord is dus: beschreven!
Nu oefenen.

Slide 30 - Diapositive

Wat is het werkwoord dat hoort bij gesproken: Er hat laut GESPROCHEN.

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het werkwoord dat hoort bij: Ich habe das rote T-shirt GENOMMEN.

Slide 32 - Question ouverte

En dan nog dit
Er hat das Angebot angenommen: angenommen komt van annehmen. Dat betekent: aannemen.

Sie hat ihr neues Kleid angezogen. Angezogen komt van anziehen. Dat betekent aantrekken.

Hier staat er dus nog 'an' voor het voltooid deelwoord, omdat dat ook voor het werkwoord staat.

Slide 33 - Diapositive

Let op:
ä staat na a
ö staat na o
ü staat na u
ß staat na s

Slide 34 - Diapositive

Fragen?
Viel Erfolg!

Slide 35 - Diapositive