Lesson 3: Pers-poss pronouns + 1.2 Listening

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesson aims:
- I know what personal pronouns are
- I know what possessive pronouns are
- I have practised my listening skills

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn personal pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)?

Slide 3 - Carte mentale

Personal Pronouns

(persoonlijke voornaamwoorden)

Slide 4 - Diapositive

Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)

The girl is walking - she is walking
The boy is walking   - he is walking

The laptop is broken - it is broken
The cat is walking -  it is walking (LET OP!  Dit geldt alleen voor ENKELVOUD. Dieren in MEERVOUD krijgen een normaal persoonlijk voornaamwoord!)

The monkeys are playing - they are playing
The students are working hard -  they are working hard
Anna and I are talking -  we are talking


Slide 5 - Diapositive

Personal pronouns 

Slide 6 - Diapositive

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 7 - Quiz

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 8 - Quiz

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 9 - Quiz

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
you / us

Slide 10 - Quiz

Are ___ (we) going to play soccer with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 11 - Quiz

Wat zijn possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)?

Slide 12 - Carte mentale

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).

That is my bag.
That bag is mine.

Slide 13 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoord
(bijvoegelijk)

My (mijn)
Your (jouw)
His/Her/Its (zijn/haar/het)
Our (onze)
Your (jouw)
Their (hun)
Bezittelijke voornaamwoord
(zelfstandig)

Mine (van mij)
Yours (van jou)
His/Hers (van hem/van haar)
Ours (van ons)
Yours (van jullie)
Theirs (van hen)

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden
Dat is mijn tas.                     Haar verhalen zijn saai.  That is my bag.                    Her stories are boring.

Die auto is van ons.              Is dat van jou of mij?
That car is ours.                    Is that yours or mine?

Slide 15 - Diapositive

Dat is ons huis.
That is ... house
A
mine
B
us
C
your
D
our

Slide 16 - Quiz

Hun auto staat in brand.
... car is on fire.
A
theirs
B
our
C
his
D
their

Slide 17 - Quiz

Die trui is van haar!
That sweater is ...
A
hers
B
her
C
ours
D
its

Slide 18 - Quiz

They have just bought a new car.
The new cars is .....
A
hers
B
theirs
C
their
D
his

Slide 19 - Quiz

Worksheet
What?
Please make your grammar worksheet.
How?
You make your grammar worksheet alone.
Finished?
Learn the words on page 40 of your student book.

timer
10:00

Slide 20 - Diapositive

1.2 Listening
What?
Please make 1.2 listening in your online book. 
How?
You make these exercises alone but your are allowed to talk about the exercises together.
Finished?
Learn the words on page 40 of your student book.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive