VWO 5: Lesbrief Arbeid

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

VWO 5: ARBEID

HOOFDSTUK 1

Tot het aanbod van arbeid behoren:

1. Werknemers, Zelfstandigen en Vacatures
2. Werknemers en Zelfstandigen
3. Werknemers, Zelfstandigen en Werklozen
4. Werknemers en Werklozen

Twee situaties:
1) Ik ga worstenbroodjes kopen bij de bakker
2) Ik ga aandelen kopen
Van wat soort markt is er sprake?

1. Zowel 1) als 2) is een concrete markt
2. Zowel 1) als 2) is een abstracte markt
3. 1) is een abstracte markt 2) is een concrete markt
4. 1) is een concrete markt 2) is een abstracte markt

Twee beweringen:
I) Iemand die ontslagen is en daarom een WW-uitkering ontvangt, blijft vrager op de arbeidsmarkt
II) Personen die een bijstandsuitkering ontvangen, kunnen niet tot de beroepsbevolking behoren

1. I) en II) zijn beide juist
2. I) en II) zijn beide onjuist
3. I) is juist, II) is onjuist
4. I) is onjuist, II) is juist

In welk van de volgende gevallen verkrapt de arbeidsmarkt?

1. De totale beroepsbevolking stijgt harder dan de werkzame beroepsbevolking
2. De werkzame beroepsbevolking stijgt harder dan de totale beroepsbevolking
3. Het arbeidsaanbod groeit harder dan de arbeidsvraag

HOOFDSTUK 2

In Lazyland is er crisis. Freek besluit daardoor verder te studeren en nog een opleiding te doen. Dit is een voorbeeld van het

1. Aanzuigeffect
2. Ontmoedigingseffect
3. Watching-Eye effect

Op een school werken 400 personen. De totale werkgelegenheid is 280 arbeidsjaren. De p/a-ratio =

1. 400/280 = 1,43
2. 280/400 = 0.7
3. 400*280 = 112.000

De Bruto-participatiegraad stijgt als:

1. Fulltimers in deeltijd gaan werken
2. de productie stijgt
3. de groep 50-plussers afneemt
4. de regelingen voor vervroegd pensioen worden afgeschaft

Twee stellingen:
I) De i/a-ratio is een indicator voor de betaalbaarheid van de sociale zekerheid
II) De bruto participatiegraad is nooit lager dan de netto participatiegraad

1. I) en II) zijn beide juist
2. I) en II) zijn beide onjuist
3. I) is juist, II) is onjuist
4. I) is onjuist, II) is juist

HOOFDSTUK 3

Hoe hoger de arbeidsproductiviteit van een werknemer des te ...(1)... de loonkosten per product worden en daardoor ...(2)... de concurrentiepositie van een bedrijf

1. 1 = hoger 2 = verslechtert
2. 1 = hoger 2 = verbetert
3. 1 = lager 2 = verslechtert
4. 1 = lager 2 = verbetert

De arbeidsproductiviteit stijgt als met

1. minder mensen evenveel wordt geproduceerd
2. meer mensen evenveel wordt geproduceerd
3. meer mensen minder wordt geproduceerd
4. evenveel mensen minder wordt geproduceerd

Welke uitspraak over een breedte-investering is altijd onjuist?

1. Door een breedte-investering stijgt de werkgelegenheid
2. Door een breedte-investering stijgt de arbeidsproductiviteit
3. Door een breedte-investering stijgt de productiecapaciteit
4. Door een breedte-investering stijgt de kapitaalgoederenvoorraad

Welke uitspraak over een diepte-investering is altijd juist?

1. Door een diepte-investering stijgt de werkgelegenheid
2. Door een diepte-investering stijgt de arbeidsproductiviteit
3. Door een diepte-investering stijgt de productiecapaciteit
4. Door een diepte-investering stijgt de kapitaalgoederenvoorraad

HOOFDSTUK 4

Twee stellingen:
I) Meeliftersgedrag zorgt voor een hogere organisatiegraad bij een vakbond
II) Een CAO zorgt voor minder transactiekosten dan een individuele arbeidsovereenkomst

1. I) en II) zijn juist
2. I) en II) zijn onjuist
3. I) is juist, II) is onjuist
4. I) is onjuist, II) is juist

We hebben gezien dat er 4 productiefactoren zijn. Twee daarvan zijn kapitaal en arbeid. Wat zijn de beloningen van deze twee productiefactoren?

1. Kapitaal: Huur Arbeid: Loon & Rente
2. Kapitaal: Rente Arbeid: Loon & Huur
3. Kapitaal: Huur & Rente Arbeid: Loon

Een loonstijging die niet voor iedere werknemer geldt, maar per individu geldt noemen we een:

1. Prijscompensatie
2. Incidentele loonstijging
3. Initiële loonstijging

Een bakker verkoopt 100.000 broden voor €2,30 per stuk
De inkoopwaarde van de grondstoffen bedraagt €100.000
Hoeveel bedraagt de toegevoegde waarde?

1. €100.000
2. €130.000
3. €230.000
4. €330.000