H4 Man en vrouw

H3 Man en vrouw
D

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H3 Man en vrouw
D

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt de namen en functies van de vrouwelijke geslachtsorganen noemen en aanwijzen in afbeeldingen.
  • Je kunt de namen en functies van de mannelijke geslachtsorganen noemen en aanwijzen in afbeeldingen.
  • Je kunt noemen welke hormonen door de hypofyse en de geslachtsklieren worden gemaakt die met de menstruatiecyclus te maken hebben en uitleggen hoe ze werken en elkaar beïnvloeden.

Slide 2 - Diapositive

Vervolg leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de menstruatiecyclus verloopt en wordt beïnvloed door hormonen.
  • Je kunt uitleggen hoe de hormoonspiegels veranderen tijdens een zwangerschap.
  • Je kunt aan de hand van een schema uitleggen hoe de concentratie testosteron in het bloed op eenzelfde waarde wordt gehouden.
  • Je kunt uit een tijdlijn van de menstruatiecyclus aflezen, wanneer de menstruatie, vruchtbare periode en ovulatie was.

Slide 3 - Diapositive


De geslachtsorganen
De geslachtsorganen

Slide 4 - Diapositive

Geslachtsorgaan van de man

Slide 5 - Diapositive

Voortplantingsorgaan man
Balzak: huidplooi waarin teelballen (vormen zaadcellen) en bijballen (tijdelijk opslaan van zaadcellen) liggen.
Zaadleiders: vervoeren zaadcellen
Zaadblaasjes: -- voegen vocht en voedingsstoffen toe aan de zaadcellen, vocht met veel fructose = energierijk neutraliseert het zure milieu
---maken een hormoon dat zaadcellen activeert om te gaan zwemmen
---maakt fibrine --> sperma minder waterig
Prostaat: voegt vocht toe aan de zaadcellen, sluit de blaas af tijdens de zaadlozing.

Slide 6 - Diapositive

Voortplantingsorgaan man
Klieren van Cowper; maken het voorvocht, dient om urinebuis te reinigen, doorzichtig, slijmerig, goed glijmiddel tijdens seks.
Urinebuis: vervoeren van urine en sperma
Sperma bestaat uit zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat
Penis: sperma inbrengen in de vagina
Zwellichamen: brengen de penis in erectie
Eikel: vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme
Voorhuid: huidplooi om de eikel
Hypofyse --> LH --> Teelbal -->Testosteron

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Zaadlozing:
sperma komt met schokken uit de penis
Een zaadlozing kan een lekker gevoel geven (orgasme of klaarkomen)
Een zaadlozing kan plaatsvinden:
Bij geslachtsgemeenschap door het bewegen van de penis in de vagina
--Door zelfbevrediging
--In de slaap (natte droom)

Slide 9 - Diapositive

Erectie
(een stijve)

Slide 10 - Diapositive

Geslachtsorgaan van de vrouw

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Geslachtsorgaan vrouw
Baarmoeder: hierin vindt de ontwikkeling van het embryo plaats, het duurt een week voordat de bevruchte eicel vanuit de eileider in de baarmoeder komt.
Baarmoeder = dikke gespierde wand die met slijmvlies bekleed is om de bevruchte eicel te laten nestelen.
Geen bevruchte eicel dan afbraak slijmvlies --> menstruatie.
Groei van embryo -> foetus -> baby

Slide 13 - Diapositive

Geslachtsorgaan vrouw
Vagina:  hierin komt sperma bij geslachtsgemeenschap
Bij menstruatie worden stukjes baarmoederslijmvlies , slijm en bloed via de vagina verwijderd
Bij de geboorte komt het kind via de vagina ter wereld
Kleine schaamlippen: produceren slijm waardoor de toegang tot de vagina glad wordt
Grote schaamlippen: liggen om de kleine schaamlippen
Clitoris: vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme
Maagdenvlies: een randje weefsel aan het begin van de vagina

Slide 14 - Diapositive

Eisprong (1 eicel per maand)
Zaadlozing (100-400 miljoen zaadcellen)

Slide 15 - Diapositive






Geen bevruchte eicel =Menstruatie

Slide 16 - Diapositive

Eierstokken: hierin vindt de ontwikkeling van de eicellen plaats tot de overgang (50 jaar); eicellen zijn vanaf de geboorte aanwezig.
  • Hypofyse -->FSH -->eicel rijping en follikelgroei (cel rond de eicel)
  • Groter wordend follikel maakt steeds meer oestrogeen
  • Oestrogeen remt de FSH vorming
  • Oestrogeen stimuleert de hypofyse tot het aanmaken van LH
  • LH stimuleert de eisprong, aanmaak gele lichaam/ groeien en progesteron
  • Progesteron remt de LH vorming
  • Gele lichaam wordt kleiner, dus minder progesteron
Eileiders: vervoeren eicellen, hier vindt ook de bevruchting plaats. Eicel niet bevrucht dan sterft de eicel binnen 24 uur.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Ovulatie: = eisprong, het vrijkomen van een eicel uit een eierstok
Een onbevruchte eicel blijft na de ovulatie 12 tot 24 uur in leven. Daarna gaat de eicel ten grond in een eileider. De resten worden opgenomen in het bloed.
Menstruatie: = ongesteld zijn: het afstoten van een deel van baarmoederslijmvlies wanneer een eicel niet bevrucht is.
Gebruik maandverband en/of tampons
Menstruatiecyclus:
Ovulatie vindt meestal om de ongeveer 4 weken plaats (28 dagen)
Menstruatie vindt gemiddeld 14 dagen na de ovulatie plaats (als de eicel niet bevrucht is)

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Geslachtsorganen van een vrouw

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Slide 23 - Vidéo

Waarin liggen de eicellen ?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Eilleider
D
Vagina

Slide 24 - Quiz


De pijl wijst naar de:
A
Zaadleiders
B
Eicel
C
Eileiders
D
Eierstokken

Slide 25 - Quiz

Waar worden de geslachtscellen van de vrouw gemaakt?
A
eicellen
B
vagina
C
eierstokken
D
baarmoeder

Slide 26 - Quiz

Een eicel die vrijkomt, komt als eerste in de.....
A
Eierstokken
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina

Slide 27 - Quiz

Welk nummer geeft de eierstokken weer?
A
5
B
3
C
7
D
1

Slide 28 - Quiz

Wanneer is een vrouw vruchtbaar?
A
Tijdens de menstruatie
B
tijdens de ovulatie
C
Vlak na de menstruatie
D
Vlak voor de menstruatie

Slide 29 - Quiz

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 30 - Quiz

Een ander woord voor de EISPRONG
A
Ovulatie
B
Menstruatie

Slide 31 - Quiz

Dit proces heet?
A
Eisprong
B
Ovulatie
C
Menstruatie
D
Oestrogenatie

Slide 32 - Quiz

In de menstruatiecyclus is dag 1
A
De eisprong
B
Begin van de menstruatie
C
Eind van de menstruatie

Slide 33 - Quiz

Wordt het slijmvlies van de baarmoeder tijdens de menstruatie dikker?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quiz


wat gebeurt er tijdens dag
1 t/m 5 van de menstruatiecyclus
A
ovulatie
B
innesteling
C
menstruatie
D
bevalling

Slide 35 - Quiz

Tijdens de menstruatie komt een eicel vrij uit de eierstok
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quiz