diagnostische toets H 1

Samuel was een...
A
rechter en koning
B
profeet en ziener
C
koning en ziener
D
rechter en profeet
1 / 21
suivant
Slide 1: Quiz
GodsdienstMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Samuel was een...
A
rechter en koning
B
profeet en ziener
C
koning en ziener
D
rechter en profeet

Slide 1 - Quiz

Regels voor een goede koning.
Wat hoort er NIET bij?
A
hij mag niet veel vrouwen hebben
B
hij moet ontzag hebben voor God
C
hij mag geen groot leger hebben
D
hij moet zich aan de wet houden

Slide 2 - Quiz

Samuel waarschuwt voor slechte koningen. Wat hoort er NIET bij?
A
dwangarbeid
B
belastingen
C
afpersing
D
slavernij

Slide 3 - Quiz

Hoe wist Samuel dat Saul koning moest worden?
A
hij zag dat Saul een goede leider was
B
hij zag dat Saul heel groot en sterk was
C
God zei het tegen hem
D
Saul wilde het graag

Slide 4 - Quiz

Saul werd helaas een slechte koning. wat hoort er NIET bij?
A
hij ging steeds meer zijn eigen gang
B
hij luisterde niet meer naar God
C
hij hield zich niet meer aan de wet
D
hij wilde niet dat zijn zoon koning werd

Slide 5 - Quiz

Waarom werd David gekozen als nieuwe koning?
A
hij hield van God
B
hij was heel dapper
C
hij was heel mooi
D
hij was heel slim

Slide 6 - Quiz

Goliat is een reus van bijna 3 meter,
en de kampioen van de...
A
Filistijnen
B
Palestijnen
C
Israelieten
D
Kanaänieten

Slide 7 - Quiz

Niemand van Sauls soldaten durft met Goliat te vechten, omdat ...
A
omdat Goliat heel sterk is
B
omdat Goliat heel groot is
C
omdat Goliat hele goede wapens heeft
D
omdat ze niet op God vertrouwen

Slide 8 - Quiz

David durft met de reus Goliat te vechten. Hoe komt dat?
A
hij weet dat Goliat niet zo sterk is
B
hij heeft een heel slim plan bedacht
C
hij weet dat God hem zal helpen
D
hij wil graag koning worden

Slide 9 - Quiz

Met welk wapen verslaat David de reus Goliat?
A
met een speer
B
met een zwaard
C
met een slinger en een steen
D
met een list

Slide 10 - Quiz

Waaruit blijkt dat de Bijbelverhalen (='profetische geschiedschrijving') waarheidsgetrouw zijn?
A
ze zijn door profeten geschreven
B
ze geven de regels van God
C
ze gaan over het geloof van de leiders
D
ze laten ook fouten zien van de machthebbers

Slide 11 - Quiz

Wie heeft Jeruzalem tot hoofdstad gemaakt?
A
Samuel
B
Saul
C
David
D
Salomo

Slide 12 - Quiz

Jeruzalem werd hoofdstad. Waardoor werd het het meest beroemd?
A
Daar woonde de koning
B
Daar stond de Tempel
C
Daar was het leger
D
Daar woonden de profeten

Slide 13 - Quiz

Op welk moment ontstond het probleem van David met Batseba?
A
toen hij verliefd werd
B
toen hij seks met haar had
C
toen hij haar liet ophalen
D
toen hij met haar trouwde

Slide 14 - Quiz

Op welk moment vond David dat hij een probleem had met Batseba?
A
toen hij verliefd op haar werd
B
toen hij seks met haar had
C
toen haar man Uria thuis kwam
D
toen ze zwanger bleek te zijn

Slide 15 - Quiz

Op welk moment misbruikte David zijn macht?
A
toen hij Batseba liet halen
B
toen hij met haar sliep
C
toen hij haar man liet vermoorden
D
op alle genoemde momenten

Slide 16 - Quiz

Hoe loste David het probleem met Batseba op?
A
hij trouwde met haar
B
hij liet haar man vermoorden
C
hij vertelde het eerlijk aan de profeet
D
hij liet Batseba abortus plegen

Slide 17 - Quiz

Salomo wordt koning.
Hij is de zoon van...
A
Batseba
B
Uria
C
Michal
D
Natan

Slide 18 - Quiz

Samuel
Saul
David
Salomo
hij werd als klein jongetje afgestaan aan de priester
hij begon goed maar eindigde als slechte koning
hij liet zich corrigeren door de profeet
hij werd bekend door zijn wijsheid

Slide 19 - Question de remorquage

Hoe lost Salomo de vraag op van de moeders met het dode kindje?
A
hij dreigt het levende kind te doden
B
hij laat het dode kind in stukken snijden
C
hij voelt aan wie de echte moeder is
D
de moeders lossen het zelf op

Slide 20 - Quiz

Regels voor een goede koning.
Aan welke regel hield Salomo zich WEL?
A
je mag niet veel vrouwen hebben
B
je mag geen andere goden hebben
C
je mag geen oorlog beginnen
D
je mag niet te rijk zijn

Slide 21 - Quiz