Retorische middelen

Retorische middelen
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Retorische middelen

Slide 1 - Diapositive

lesdoelen:
- retorische middelen in een tekst kunnen herkennen
- weten waarom er retorische middelen worden gebruikt
- de volgende begrippen kennen:  hyperbool, understatement, litotes, eufemisme, enumeratio, opsomming in drieën (drieslag), climax, anticlimax, repetitio, paradox, antithese, ellips.

Slide 2 - Diapositive

Waarom gebruiken we in een betoog retorische middelen?
- Om het betoog nog aantrekkelijker te maken voor de lezer om te lezen.
- Om het betoog overtuigender te maken voor de lezer.
- Je geeft je woorden meer gevoelswaarde, waarmee je je eigen gevoel aan de lezer kunt overdragen.

Slide 3 - Diapositive

Welke retorische middelen kennen we?
- Beeldspraak (vergelijkingen, metaforen en metoniemen)
- Ironie (hyperbool, eufemisme, litotes en understatement)
- Uitdrukkingen en spreekwoorden
Overige retorische middelen:
- enumeratio - repetitio
- drieslag - paradox - antithese
- climax/anticlimax - ellips

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Bij deze wedstrijd zijn we allemaal winnaars.
A
hyperbool
B
paradox
C
antithese
D
eufemisme

Slide 7 - Quiz

Zonder jou had ik het nooit gered. Ik had het in ieder geval veel moeilijker gehad.
A
climax
B
anticlimax
C
anthitese
D
paradox

Slide 8 - Quiz


A

Slide 9 - Quiz

Aan de slag
Ga nu aan de slag met de volgende modules:
- woordenschat deel 1
- woordenschat deel 2
- woordenschat deel 1 - vwo
(en de theorie modules als je die nog niet gedaan had)

Slide 10 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een hyperbool, litotes, understatement en eufemisme. Zet erbij om welke vorm van ironie het gaat.

Slide 11 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een repetitio, enumeratio, anthithese en ellips. Zet erbij om welk stijlfiguur het gaat.

Slide 12 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een climax, anticlimax, paradox, drieslag

Slide 13 - Question ouverte