Woordenschat H1: beeldspraak

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Programma

Zijn er nog vragen over de toets? In de grote pauze is er vandaag vakhulp in lokaal 036.

1) Oefening

2) Theorie Woordenschat H1: beeldspraak

3) Effe checken: heb je de uitleg begrepen?

4) Opdrachten maken

Oefening

• Je krijgt van de docent een papiertje. Bedenk een niet-stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en schrijf op.
• Je geeft het briefje door naar je buurman/-vrouw en schrijft eronder Zo (bn) als ..... 
• Nu bedenk je zelf een orginele vergelijking op de puntjes.
• Dit briefje gaat langs nog twee leerlingen die ook een originele vergelijking bedenken.

Theorie Woordenschat H1, blz. 24

beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie

Vergelijking: je vergelijkt het het object met een beeld

Joris (object) wordt zo rood als een kreeft (beeld).

Verbindingswoorden zijn: als, zo...als,lijkt wel, is net, een... van een...

Metafoor: het object wordt vervangen door het beeld.

Ruim je zwijnenstal nu eens op! (= vieze/onopgeruimde kamer)

Janneke worstelt (ww) met de stof van wiskunde. (= heeft moeite met)

Personificatie: een levenloos ding wordt als een levend persoon voorgesteld.

De klok vertelde mij dat het tijd was om te gaan. (Een klok kan niet praten!)

Beeldspraak is altijd figuurlijk bedoeld!

Welke vorm van beeldspraak zie je hieronder?

Hij kreeg een hoofd als een boei van haar bekentenis.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Welke vorm van beeldspraak zie je hieronder?

Het riet fluistert haar naam.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Welke vorm van beeldspraak zie je hieronder?

Zij stond in vuur en vlam.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

De auto zuchtte onder het gewicht van zijn passagiers.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Het is een wolk van een baby.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Hij brandt van verlangen om op vakantie te gaan.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Maken

Maak opdracht 2 en 1 op blz. 25. Begin dus met opdracht 2!

Wat niet af is, is huiswerk voor maandag.