Grammar Theme 3 2BK

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

English 2KGT

Vragen maken met was/were

Als je een vraag wilt maken met was/were, dan draai je de eerste twee woorden om.

• He was angry this morning. 
  
• Was he angry this morning? 
  
• You were at school on Wednesday 
  
• Were you at school on Wednesday? 
  

Ontkenningen maken met was/were

Als je een ontkenning wilt maken met was/were, dan zet je not (n’t) achter was of were.

• She was ill yesterday. 
  
• She wasn’t ill yesterday. 
  
• They were home today. 
  
• They weren’t home today. 
  

Vragen en Ontkenningen met Was/Were

Maak vragen (?) of ontkenningen (-) van de volgende zinnen.

(?) I was scared.

(-) I was scared.

(-) You were on a diet.

(?) We were at home.

(?) He was at school on Friday

(-) Ramona was very strong

Vragen maken met did

Als er geen was/were in de zin staat dan gebruik je did. Als je een vraag wilt maken met did, zet did vooraan in de zin en zet je het werkwoord zonder –ed achter het onderwerp.

• He saved a cat last weekend. 
  
• Did he save a cat last weekend? 
  
• They walked a mile today. 
  
• Did they walk a mile today? 
  

Ontkenningen maken met did

Als er geen was/were in de zin staat dan gebruik je did. Als je een ontkenning wilt maken met did, dan gebruik je didn’t + werkwoord zonder –ed. 

• He didn’t save a cat last weekend? 
  
• They didn't walk a mile today.

Vragen en Ontkenningen met Did

Maak vragen (?) of ontkenningen (-) van de volgende zinnen.

(?) He passed me the sugar.

(-) Max played football.

(?) You watched that film yesterday.

(-) He closed the door.

(?) Claire finished her homework.

(?) The boy jumped into the lake.

(-) Ronald visited the Tower of London.

Was/Were of Did??

Stappenplan:

1. Kijk of er was/were in de zin staat.
2. Ja? --> Gebruik Was/Were
3. Nee? --> Gebruik did

Vragen en Ontkenningen maken

Maak vragen en ontkeninngen van de volgende zinnen.

LET OP! Kijk goed of je was/were of did moet gebruiken!!!

(?) Peggy looked after the baby.

(-) The girl was crying

(-) Jenny dropped the ketchup bottle

(?) The boys were late for school.

(?) They practiced karate this morning.

(-) I was busy last night.

(?) It was difficult.

(-) Steve listened to music.

Grammar: Bijwoorden van Frequentie

• Bijwoorden van frequentie zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt. 
  

Vb. always, never, usually, often, sometimes, rarely, never

• Bijwoorden van frequentie staan voor het werkwoord. 
  

Vb. I always get nervous before a concert.

Vb. I never feel relaxed before an important match.

• Let op! Als je am / are / is / was / were ziet dan staat het bijwoord van frequentie achter het werkwoord 
  

Vb. I am often busy with my hobbies.

Vb. Louise was never nervous about going on stage.

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 

Sleep het bijwoord op de juiste plek

often

sometimes

usually

never

always

I take sugar in my coffee. (sometimes)

Ramon and Frank are hungry. (often)

Walter helps his father in the kitchen. (usually)

We were late for school. (never)

I do my homework after school. (usually)