Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
H7.4 vorming van het Nederlandse landschap
Slide 1 - Diapositive
Wat voor landschap heeft Nederland?
A
laagvlakte
B
hoogvlakte
Slide 2 - Quiz
een dik pak ijs
200.000 jaar geleden kwam landijs uit Scandinavië.
Hierdoor werd de grond opzij en omhoog geduwd. Zo bleven stuwwallen en zwerfkeien achter.
Landijs is een groot stuk ijs op land.
Een stuwwal is de opgestuwde heuvel.
Slide 3 - Diapositive
Het noorden van Nederland was bedekt met het landijs.
Zwerfkeien zijn gebruikt voor het bouwen van hunebedden.
Dit landijs heeft ons landschap beïnvloed.
Slide 4 - Diapositive
Rivieren hebben Nederland opgebouwd. Met welke materialen? Noem er 3 (zie blz 113)
Slide 5 - Question ouverte
Waar komen die materialen vandaan?
A
uit de Noordzee
B
uit gebergten
C
uit Nederland zelf
D
uit Scandinavië
Slide 6 - Quiz
Waar kwam het landijs vandaan dat in Nederland kwam?
A
IJsland
B
Scandinavië
C
Spanje
Slide 7 - Quiz
hoog en laag
Zonder dijken zou half Nederland (vooral het westen) onder water staan.
Half Nederland ligt onder het NAP,
Nederlands Amsterdams Peil.
Daarmee bedoelen we de gemiddelde hoogte van het zeeniveau.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
hoog en laag
Het hoogste deel van Nederland werd vroeger als eerst bewoond.
Hier was je veilig voor overstromingen, maar het had ook nadelen. De zandgronden waren onvruchtbaar. Voeddingstoffen spoelden snel weg.
Als oplossing gingen mensen hier mest van schapen en koeien gebruiken om zo toch akkerbouw te kunnen doen.
Slide 10 - Diapositive
Welk deel van Nederland ligt ten minste 1 meter boven NAP?
A
Hoog-Nederland
B
Laag-Nederland
Slide 11 - Quiz
In dit deel van Nederland daalt de bodem.
A
Hoog-Nederland
B
Laag-Nederland
Slide 12 - Quiz
In welk deel van Nederland is het overstromingsgevaar het grootste?
A
Hoog-Nederland
B
Laag-Nederland
Slide 13 - Quiz
Welk deel van Nederland was als eerste bewoond?
A
Hoog-Nederland
B
Laag-Nederland
Slide 14 - Quiz
Laag-Nederland
In laag-Nederland (westen) zag het landschap er zo uit:
nat en moerasachtig
bij vloed en harde wind spoelde de zee over het land
daardoor bleef zeeklei achter. Uiteindelijk werd dit een dik pak klei.
Duinen ontstaan doordat langs de kust het zand op hoopjes waaide. Daarop groeide gras en zo bleef er steeds meer zand liggen.
Duinen hielden het zeewater tegen.
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Vidéo
Laag-Nederland
Achter de duinen kwamen meren en plassen. Daarin groeiden planten. Als die afstierven, kwamen de plantenresten (takken, blaadjes) op de bodem van die plassen. Door een tekort aan zuurstof verrotte dit niet. Doordat al die lagen opstapelden, ontstond veen
Slide 17 - Diapositive
1.
2.
3.
4.
Er is een meer met rustig stilstaand water.
Blaadjes, riet en dode takken vallen in het water.
Op de bodem van het meer ontstaat veen.
Er is geen zuurstof. De dode plantenresten rotten niet en stapelen zich op.
Slide 18 - Question de remorquage
1.
2.
3.
4.
De kleine bergjes worden grote en hoge bergen
De zee en bergen leggen zand langs de kust
Gras wortelt op het zand en houdt het bijeen
De wind waait in het zand op kleine bergjes.
Slide 19 - Question de remorquage
Laag-Nederland
In Laag-Nederland had je vaak te maken met overstromingen. Daarom bouwden mensen heuvels die noem je terpen.
Daarna gingen mensen ook dijken bouwen.
Slide 20 - Diapositive
Laag-Nederland
De zee bleef klei voor de dijk neerleggen. Zo ontstond nieuw land.
Ze bouwden er een nieuwe dijk omheen en zo kwam er meer land om op te wonen of voor akkerbouw.
Om het regenwater in zo’n omdijkt gebied in zee te lozen, gebruiken mensen
vroeger molens en tegenwoordig pompen. Een gebied met dijken eromheen waar mensen zelf de waterstand regelen noem je een polder.
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Welke grondsoort ligt er in de Noordpolder aan de oppervlakte?
Slide 23 - Question ouverte
Wat zijn twee juiste kenmerken van een polder?
A
in een polder regelt de mens de waterstand
B
om een polder heen zie je een dijk
C
polders komen alleen in Nederland voor
D
polders kun je herkennen aan de molens die erin en omheen staan