M4 introductie leesvaardigheidsreader 2021

M4 
Introductie leesvaardigheidsreader
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

M4 
Introductie leesvaardigheidsreader

Slide 1 - Diapositive

Waarom is het lezen van Engelse boeken belangrijk? / Wat zijn de voordelen?

Slide 2 - Carte mentale

3

Slide 3 - Vidéo

03:43
Noem voordelen van een grotere woordenschat bij Engels.

Slide 4 - Carte mentale

05:33
Wat betekent 'assimilate'?
A
aanpassen, zich eigen maken
B
fantaseren, inbeelden
C
improviseren
D
werken

Slide 5 - Quiz

08:21
Heb je nieuwe voordelen gehoord?
A
Ja
B
Nee
C
Huh? Waar hebben we het over?

Slide 6 - Quiz

Hoeveel procent van je uiteindelijke punt voor Engels in mavo 4 bestaat uit leesvaardigheid?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 7 - Quiz

Hoeveel uur lees je op dit moment wekelijks in het Engels? Denk ook aan Engelse ondertiteling bij series/film, games met Engelse tekst of Engelse internetsites.
0168

Slide 8 - Sondage

Op welke manieren kun je je volgens jou voorbereiden op het Engelse centraal examen (leesvaardigheid)?

Slide 9 - Carte mentale

  Engelse vragen
Bij eindexamens op Mavo-niveau worden vragen vaak in het Engels gesteld. We gaan nu kijken of je de meest gestelde Engelse vragen kunt vertalen. Het leren van deze zinnen scheelt je tijd tijdens de volgende toets :) 

Slide 10 - Diapositive

Questions
Do you know these questions?

Slide 11 - Diapositive

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 12 - Quiz

What does the word ...... refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 13 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 14 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 15 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 16 - Quiz

What can be concluded?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Wat kan er worden geconcludeerd?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is het eindpunt?

Slide 17 - Quiz

Which of the following words mean ...?
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...?
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive