Examentraining Analyseren

Programma
Vaststellen leerdoelen
Lezen tekst 2018-I tekst 2
Maken opdrachten
Signaalwoorden


1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Programma
Vaststellen leerdoelen
Lezen tekst 2018-I tekst 2
Maken opdrachten
Signaalwoorden


Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Ik kan de vraag analyseren en daardoor mijn antwoord richting geven.
Ik ken de signaalwoorden.

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 1
Lees tekst 2 examen 2018-I (blz. 180-181)


Maak vraag 11 en 12

Slide 3 - Diapositive

Opdracht: welke antwoorden zijn onjuist door een foutieve formulering en waarom? Overleg!
A. De overheid is hypocriet en waarschuwt tegen lenen en tegelijkertijd stimuleert zij het.
B. Het oordeel dat de overheid hypocriet is. Ze waarschuwt namelijk tegen lenen en tegelijkertijd stimuleert zij het.
C. De overheid is hypocriet, want zij waarschuwt tegen lenen en tegelijkertijd stimuleert zij het.
D. De overheid waarschuwt en stimuleert het lenen, ook is zij hypocriet.

Slide 4 - Diapositive

Antwoorden
A. De overheid is hypocriet en waarschuwt tegen lenen en tegelijkertijd stimuleert zij het. (foutief signaalwoord)
B. Het oordeel dat de overheid hypocriet is. Ze waarschuwt namelijk tegen lenen en tegelijkertijd stimuleert ze het lenen.
C. De overheid is hypocriet, want zij waarschuwt tegen lenen en tegelijkertijd stimuleert zij het.
D. De overheid waarschuwt en stimuleert het lenen, ook is zij hypocriet. (foutief signaalwoord)

Slide 5 - Diapositive

Antwoord in examenbundel
De kern van een goed antwoord is:
De overheid is hypocriet/asociaal/verzaakt haar zorgplicht
 • want ze waarschuwt tegen lenen en tegelijkertijd bevordert/stimuleert ze lenen of 

Slide 6 - Diapositive

Noteer vier verschillende soorten
open vragen die je tegenkomt bij de opgaven 12 tot en met 20.

Slide 7 - Question ouverte

soorten open vragen
Open vraag redengevend (12 en 17)
Open vraag argumentatie (13 en 16)
Open vraag uitleggen (18)
Open vraag oorzaak en gevolg (17)
vergelijking (overeenkomst)  (15)

Slide 8 - Diapositive

Wat kan jij met deze informatie als je het antwoord op de open vraag formuleert?

Slide 9 - Question ouverte

Waarom weten welke type open vraag?
Het zegt iets over welk signaalwoord ik kan gebruiken.

Slide 10 - Diapositive

Bij het signaalwoord ‘aangezien’ hoort een tegenstellend verband.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

De signaalwoorden ‘want’, ‘omdat’ en ‘namelijk’ behoren tot hetzelfde verband.
A
niet waar
B
waar

Slide 12 - Quiz

Start van je antwoord
13. In alinea drie kan een kritische lezer een verkeerde vergelijking zien omdat
14. In alinea vier kan een kritische lezer een verkeerde vergelijking zien omdat
15. De overeenkomst tussen schulden en slavernij is
16. De argumentatie is aanvaardbaar omdat
17a. De oorzaak waarom jongeren toch een studielening aangaan is
17b. Een gevolg waarom jongeren toch een studielening aangaan is
18. De term sociaal leenstelsel is een meesterlijke omdraaiing van betekenissen omdat

Slide 13 - Diapositive

Formuleer voor vraag 13 tot en met 18 het begin van je antwoord.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer formuleringseisen die gesteld kunnen worden op het examen bij een open vraag.

Slide 15 - Question ouverte

Noteer formuleringseisen die gesteld kunnen worden op het examen bij een open vraag.
Noteer het antwoord in één of meerdere zinnen.
Noteer het antwoord in één of meer volledige zinnen; niet meer dan … woorden.
Citeren of in eigen woorden
Citeer (drie) woorden of woordgroepen
Citeer het zinsgedeelte waarin die drogreden voorkomt
https://examenbundel.nl/mijnexamenbundel/112/havo-nederlands/leren-en-oefenen/kaart/2532

Slide 16 - Diapositive

Als je citeert moet je zelf bedenken hoe je het antwoord formuleert.

A
niet waar
B
waar

Slide 17 - Quiz

Als bij de vraag staat: Formuleer je antwoord in een of meerdere zinnen maakt het niet uit hoeveel woorden je gebruikt.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Als je een deel van de vraag overneemt dan telt dit mee voor het aantal woorden dat je mag gebruiken.

A
niet waar
B
waar

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Lien

Maak nu vraag 13 tot en met 20
Laat je werk nakijken.
Bij nakijken: 
-let op hoofdletters
-let op werkwoordspelling (d of t bij pv of vd en congruentie)
-let op eis bij vraagstelling/aantal woorden/hele zinnen (is het ook een zin, met hoofdletter, onderwerp en persoonsvorm en punt?)
tip: bekijk de volgende video:
https://examenbundel.nl/mijnexamenbundel/112/havo-nederlands/leren-en-oefenen/kaart/2536

Slide 21 - Diapositive

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 28 - Quiz

Tweede tekst
Nederlands havo 2021-II
Tekst 2
Voor de experimenten van dr. He is eerst zicht op de veiligheid nodig

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Deze training was nuttig
ja
nee

Slide 31 - Sondage

De training was nuttig omdat

Slide 32 - Question ouverte