Dag 7

sterk(e)
  • 1) iets of iemand met veel kracht
  • met sterke spieren
  • slap (tegenstelling)
  • zin: Hij is ontzettend sterk. Hij kan in zijn eentje een auto duwen. 
  • 2) als iets niet gauw kapotgaat
  • zin: Dat is een sterke pen.
  • 3) nooit moe of ziek zijn
  • zwak (tegenstelling)
  • zin: Dat is een sterke vrouw, zij is nooit ziek.
38
1 / 6
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 6 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

sterk(e)
  • 1) iets of iemand met veel kracht
  • met sterke spieren
  • slap (tegenstelling)
  • zin: Hij is ontzettend sterk. Hij kan in zijn eentje een auto duwen. 
  • 2) als iets niet gauw kapotgaat
  • zin: Dat is een sterke pen.
  • 3) nooit moe of ziek zijn
  • zwak (tegenstelling)
  • zin: Dat is een sterke vrouw, zij is nooit ziek.
38

Slide 1 - Diapositive

het stuk
  • 1) een deel van iets
  • zin: Wil je een stuk taart? 
  • zin: Ze reist een stuk met hen mee.

  • 2) kapot
  • zin: De laptop is stuk, hij moet gemaakt worden.
39

Slide 2 - Diapositive

succes
  • 1) dit zeg je als je hoopt dat iemand iets goed doet
  • zin: Veel succes met de toets! 

  • 2) een goed resultaat
  • zin: Hij heeft de opleiding met succes gevolgd.
40

Slide 3 - Diapositive

de taart
  • heel lekkere koek die je eet op feesten
  • zin: Ik heb deze taart zelf gebakken, wil je een stuk? 
41

Slide 4 - Diapositive

tegen
  • bij, naast
  • zin: De kast staat tegen de muur. 
  • je vindt het niet goed
  • zin: Ik ben tegen roken op het plein.
  • zin: Zeg je tegen de docent dat ik later kom?
42

Slide 5 - Diapositive

tegenover
  • aan de andere kant
  • zin: De mannen staan tegenover elkaar. 
43

Slide 6 - Diapositive