Module 4 Gezondheid en gezondheidszorg NT2

Thema 4
Gezondheid en gezondheidszorg.
Tekst
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
BurgerschapMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 4
Gezondheid en gezondheidszorg.
Tekst

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

De film:
  • Over welke onderwerpen gaat de film
  • Wat is in Nederland anders dan in jouw land?
  • Wat wist je al? Wat wist je nog niet?
  • Welke persoon in de film heeft dezelfde mening als jij?

Slide 3 - Diapositive

De hoofdstukken
  1.  De huisarts.
  2. Ziekenhuis en thuiszorg.
  3. De apotheek.
  4. De tandarts.
  5. Noodgevallen.
  6. Zorg en zwangerschap.
  7.  Een zorgverzekering afsluiten.
  8. Zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.

Slide 4 - Diapositive

4.1 huisarts

Slide 5 - Diapositive

  • Wat doe jij om gezond te blijven?
  • Ben je in Nederland wel eens bij de huisarts geweest?
  • Met welke klachten ga je naar de huisarts.
  • Kun je de hele week bij de huisarts terecht.

Slide 6 - Diapositive

4.2 Ziekenhuis
en thuiszorg

Slide 7 - Diapositive

  • In Nederland moet je eerst altijd naar de huisarts. Daarna na het ziekenhuis. Hoe is dat in jouw land?
  • Soms krijgen de mensen thuiszorg. Wat vind je daarvan?

Slide 8 - Diapositive





4.3 Bij de apotheek


Slide 9 - Diapositive


Je hebt medicijnen nodig. Moet je naar de apotheek of drogist.
  • Je hebt hoofdpijn en wilt een pilletje gebruiken.
  • Je hebt medicijnen voor je hart. Je hebt een recept.
  • Je bent vaak verdrietig en somber. De dokter geeft het advies om medicijnen te gebruiken.

Slide 10 - Diapositive





4.4 De tandarts

Slide 11 - Diapositive

  • Hoe vaak ga jij naar de tandarts. En hoe vaak ging je in jouw land naar de tandarts?
  • Waarom heb jij voor jouw tandarts gekozen?

Slide 12 - Diapositive

4.5 Noodgevallen

Slide 13 - Diapositive

  • 's Avonds en in het weekend; huisartsenpost. Waar is deze en wat is het telefoonnummer?
  • Wat moet je doen bij een noodgeval. Wat moest je in jouw land dan doen?

Slide 14 - Diapositive





4.6 Zorg en zwangerschap



Slide 15 - Diapositive

  • Thuis bevallen of in het ziekenhuis?
  • In Nederland krijg je de eerste dagen hulp van een kraamverzorgster. Was dat in jouw land ook zo

Slide 16 - Diapositive

4.7 Zorgverzekering

Slide 17 - Diapositive

  • In Nederland verplicht. Bij wie ben jij verzekerd?
  • Extra verzekeren.
  • Geld terugvragen van je zorgverzekeraar, hoe?

Slide 18 - Diapositive




4.8 Zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten

Slide 19 - Diapositive

  • Wie zorgde in jouw land voor ouderen en gehandicapten?
  • Wonen jouw ouders in Nederland? Wat zou je doen als ze niet meer voor zichzelf kunnen zorgen.

Slide 20 - Diapositive

Je hebt veel last van buikpijn. Wat doe je?
A
Je belt je huisarts voor een afspraak
B
Je gaat naar het ziekenhuis
C
Je gaat naar de huisartsenpost

Slide 21 - Quiz

Je bent erg ziek. Je moet naar de specialist. Wat heb je nodig?
A
een recept
B
een medicijn
C
een verwijsbrief

Slide 22 - Quiz

Je gaat voor de eerste keer naar het ziekenhuis. Wat moet je laten maken?
A
een verwijsbrief
B
een registratiekaart
C
een echo

Slide 23 - Quiz

Je moeder is heel oud. Ze kan niet meer voor zichzelf zorgen. Ze heeft thuiszorg nodig. Wat doe je?
A
Je neemt contact op met de huisarts. Die stuurt iemand voor hulp in huis.
B
Je neemt contact op met het CIZ voor een indicatiestelling
C
Je neemt contact op met het verzorgingshuis

Slide 24 - Quiz

Je hebt hoofdpijn. Je gaat naar de huisarts. De huisarts schrijft een recept uit. Waar haal je de medicijnen?
A
de supermarkt
B
de drogist
C
de apotheek

Slide 25 - Quiz

Er zijn mensen gewond geraakt bij een ongeluk. Wat doe je?
A
je doet niks
B
je belt de politie
C
je belt 112

Slide 26 - Quiz

Jij bent zwanger. Of je partner is zwanger. Wanneer moet jij of zij voor het eerst naar de verloskundige?
A
Als je het kindje voelt bewegen
B
Meteen als je weet dat je zwanger bent. Of dat je partner zwanger is
C
Na acht weken.

Slide 27 - Quiz

Je bent ziek. Het is weekend. Je kunt niet tot maandag wachten. Wat doe je?
A
Je gaat naar je huisarts
B
je gaat naar het ziekenhuis
C
je belt naar de huisartsenpost

Slide 28 - Quiz

Je hebt nog geen zorgverzekering. Wat doe je?
A
Je doet niks. Een zorgverzekering is niet verplicht
B
Je doet niks. Je bent toch niet vaak ziek
C
Je sluit een zorgverzekering af. Een zorgverzekering is verplicht.

Slide 29 - Quiz

Je voelt je niet zo lekker. Je hebt een beetje griep. Wat doe je?
A
Je gaat meteen naar de huisarts
B
Je gaat meteen naar het ziekenhuis
C
Je doet niks. Je kijkt eerst of het vanzelf over gaat

Slide 30 - Quiz

Je hebt een korte vraag aan je huisarts. Wat doe je?
A
Je belt de huisarts voor een afspraak
B
Je belt de huisarts tijdens het telefonisch spreekuur
C
Je gaat zonder afspraak naar de huisarts toe

Slide 31 - Quiz

Je tweede kindje is geboren. Ze is helemaal gezond. Je krijgt een uitnodiging van het consultatiebureau. Wat doe je?
A
Je gaat met je kindje naar het consultatiebureau
B
Je gaat niet, omdat het niet verplicht is.
C
Je gaat niet, omdat je al weet hoe alles moet

Slide 32 - Quiz