Herhalingsles H3 HA

Deze les
  • Uitleg over 3.6 (klein deel)

Rest van de les: heel hoofdstuk 3 herhalen 

Tussendoor vragen: in teams tegen elkaar! 

Het winnende team mag een sticker uitkiezen :)

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Deze les
  • Uitleg over 3.6 (klein deel)

Rest van de les: heel hoofdstuk 3 herhalen 

Tussendoor vragen: in teams tegen elkaar! 

Het winnende team mag een sticker uitkiezen :)

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 3.6
Aan het einde van deze les kun je:
  • de drie verschillende onderdelen van de hersenen benoemen.
  • uitleggen wat ieder van deze drie onderdelen van de hersenen doet. 

Dus alléén bladzijde 84 van 3.6!


Slide 2 - Diapositive

Hersenen: bestaat uit 3 delen

1. Grote hersenen:
  • Buitenkant geplooid (hersenschors), bestaat uit miljarden schakelcellen. Zorgen voor bewustwording. Delen hebben eigen taak (hersencentrum).
  • Elk zintuigen verbonden met een hersencentrum. Leggen verwerkte informatie vast = geheugen.

Slide 3 - Diapositive

Hersenen: bestaat uit 3 delen

2. Kleine hersenen: 
  • Zorgen voor coordinatie van bewegingen en evenwicht. Coordinatie is in juiste volgorde samentrekken van spieren bij een beweging.
  • Verwerking informatie uit ogen en evenwichtszintuigen, sturen spieren aan

Slide 4 - Diapositive

Hersenen: bestaat uit 3 delen

3. Hersenstam: 
  • Verbinding grote/kleine hersenen met het ruggenmerg.
  • Centrum voor onbewuste processen (hartslag, ademhaling). 
  • Regelt reflexen (= onbewuste beweging)

Slide 5 - Diapositive

Herhaling leerdoelen H3

Slide 6 - Diapositive

In teams tegen elkaar!

  1. Na ieder deel uitleg, komen er vragen (3 keer).
  2. Overleg het antwoord van die vragen in je team.
  3. Na de tijd, steek je het blad omhoog met jullie antwoorden.
  4. Per goed antwoord, krijgt je team een punt.
  5. Het team met de meeste punten mag een sticker uitzoeken :)

Slide 7 - Diapositive

3.1 Zintuigen en prikkels

Slide 8 - Diapositive

- Je kunt de zintuigen van een mens benoemen met bijbehorende prikkel.
- Je kunt de zintuigen van de huid benoemen.

Slide 9 - Diapositive

- Je kunt de betekenis van het begrip prikkel en impuls omschrijven.
- Je kunt uitleggen hoe je lichaam op prikkels reageert, vanaf de prikkel tot aan de reactie.
Je reageert op prikkels: informatie uit je omgeving 
(verandering in intern of extern milieu).


1. Zintuigen vangen prikkels op
2. Zintuig zet prikkels om in berichten (impuls)
3. Impuls gaan via zenuwen naar je hersenen
4. Impulsen worden in je hersenen verwekt tot gedachten 
5. Hersenen versturen weer via de zenuwen impulsen, daardoor 
kan de rest van je lichaam reageren op de prikkels.

Slide 10 - Diapositive

- Je kunt de drie onderdelen van het zenuwstelsel benoemen en de taak ervan omschrijven.

- Je kunt de twee soorten zenuwen onderscheiden en hun verschillen uitleggen.
De zenuwcel bestaat uit een cellichaam met een celkern.

Aan het cellichaam zit een lange uitloper waarover
de impuls word verstuurd.

Zenuw = bundel van uitlopers van zenuwcel.

Slide 11 - Diapositive

3.2 Zien

Slide 12 - Diapositive

- Je kunt de onderdelen van de buitenkant en binnenkant van het oog benoemen in een schematische tekening (bron 3 en 4 op blz. 71-72).

Slide 13 - Diapositive

- Je kunt de functies van alle onderdelen van het oog omschrijven.
Stevig vlies aan buitenkant. Is oogwit aan de voorkant. Beschermt alles in het oog.
Middelste laag, waarin bloedvaatjes zitten. Hierdoor krijgt het oog de stoffen die het nodig heeft. Iris is voorkant van het vaatvlies, zit om je pupil (gekleurd).
Binnenste vlies, waarin de lichtgevoelige zintuigcellen zitten.
Gebied recht achter de pupil. Hiermee zie je het scherpst.
Plek waar oogzenuw aan de oogbol vast zit. Hier zit geen netvlies met zintuigcellen, dus hier zie je niets.
Hierdoor gaan impulsen vanuit de lichtzintuigen naar de hersenen.
Zorgen voor beweging van oog.
'Vulling' van oog, een doorzichtige gel.
Voorkant van harde oogvlies, is doorzichtig. Hier gaat licht doorheen naar je oog.

Slide 14 - Diapositive

- Je kunt de werking van de staafjes en kegeltjes in het oog uitleggen.
Twee soorten lichtzintuigcellen:
  • Staafjes: zwart, wit en grijstinten,
voornamelijk buiten gele vlek.
Werken bij weinig licht.
  • Kegeltjes: kleuren, voornamelijk in gele vlek.
Alleen bij licht.

Slide 15 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je ogen ervoor zorgen dat ze voldoende licht krijgen met behulp van de pupil.
Lengtespiertjes
Weinig licht --> trekken samen --> pupil 
wordt groter.

Kringspiertjes
Veel licht --> trekken samen --> pupil wordt 
kleiner.

Slide 16 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je ogen ervoor zorgen dat je scherp kunt zien.

Slide 17 - Diapositive

- Je kunt beschrijven wanneer je een bril nodig hebt en hoe een bril werkt.
Verziend?
Dichtbij onscherp, je krijgt bolle lenzen +

Bijziend?
Veraf onscherp, je krijgt holle lenzen -

Slide 18 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je ogen ervoor zorgen dat je diepte kunt zien.
- Je kunt uitleggen wat er aangepast wordt bij een staaroperatie.
Bij een staaroperatie wordt de lens vervangen door een kunststoflens. Die lens kan niet accommoderen, dus vaak is er nog een leesbril nodig.

Slide 19 - Diapositive

Vragen deel 1
Overleg binnen je groepje en laat één iemand het antwoord opschrijven.
Op de tijd laat iedereen het blaadje zien!

Slide 20 - Diapositive

timer
1:00
Vraag 1
1pt

Slide 21 - Diapositive

Op de tafel staat een bakje friet. Je ruikt de geur van de friet en wil een frietje pakken. Welke stappen vinden er plaats tussen het ruiken en het pakken van een frietje?
Prikkel 
Spiercel
A = bewegingszenuwcel
B = reukzintuig
C = gevoelszenuw
D = hersenen
E = ruggenmerg
timer
1:00
Vraag 2    1pt

Slide 22 - Diapositive

Rode ogen op foto’s ontstaan als flitslicht weerkaatst wordt door bloedvaten in het oog. Noem de letter van de laag waar die bloedvaten liggen.
timer
1:00
Vraag 3
1pt

Slide 23 - Diapositive

Geef aan welke bewering of beweringen juist is/zijn.
timer
2:00
Vraag 4
1pt

Slide 24 - Diapositive

timer
2:30
Vraag 5
2pt

Slide 25 - Diapositive

timer
2:00
Vraag 6
1pt

Slide 26 - Diapositive

3.3 Horen

Slide 27 - Diapositive

- Je kunt de onderdelen van het oor noemen in een schematische tekening.

- Je kunt benoemen welke route een geluidstrilling aflegt door de onderdelen van het oor.
De weg :
oorschelp -> gehoorgang ->
trommelvlies -> gehoorbeentjes 
(hamer - aambeeld - stijgbeugel) 
-> slakkenhuis.

Slide 28 - Diapositive

- Je kunt de functie van de onderdelen 
van het oor beschrijven.
Oorschelp: geluid komt binnen.
Gehoorgang: geluid gaat verder.
Trommelvlies: vangt het geluid op en 
gaat trillen.
Gehoorbeentjes (in trommelholte): zij versterken de trilling en brengen de trilling over naar het binnenoor.
Slakkenhuis: bevat vloeistof en trilhaartjes. Trilhaartjes gaan bewegen.
Sturen signalen naar je hersenen.


Slide 29 - Diapositive

- Je kunt uitleggen welke geluiden je kunt horen met de volgende begrippen: onderste gehoorgrens, bovenste gehoorgrens en gehoorbereik.

- Je kunt de termen Hertz en decibel op de juiste manier gebruiken.
Geluidssterkte: hoe hard/ zacht is geluid, in 
decibels (dB).
Geluidstrillingen: hoge en lage tonen, in hertz (Hz).

Onderste gehoorgrens: laagste toon die je kan 
horen als mens: 20 Hertz
Bovenste gehoorgrens: hoogste toon die je kan 
horen als mens: 20.000 Hertz.
Gebied tussen de onderste en bovenste 
gehoorgrens heet: gehoorbereik

Slide 30 - Diapositive

- Je kunt de werking van de buis van Eustachius uitleggen.
Je trommelvlies trilt goed als de lucht in de gehoorgang even hard drukt als de lucht in de trommelholte.
Bij slikken of gapen, gaat via de buis van Eustachius lucht van de trommelholte naar de keelholte of andersom.

Slide 31 - Diapositive

- Je kunt de werking van het evenwichtsorgaan uitleggen.
Evenwichtsorgaan = gevoelig voor bewegingen van je lichaam.
Bestaat uit drie halfcirkelvormige kanalen met vloeistof. Elk
kanaal geeft info over een bepaalde bewegingsrichting.

Slide 32 - Diapositive

Vragen deel 2
Overleg binnen je groepje en laat één iemand het antwoord opschrijven.
Op de tijd laat iedereen het blaadje zien!

Slide 33 - Diapositive

Hoe heten de botjes samen die de trillingen van het trommelvlies doorgeven aan het slakkenhuis?
Vraag 7
1pt
timer
0:50

Slide 34 - Diapositive

In welk onderdeel bevinden zich de zintuigcellen die de prikkels omzetten in impulsen?
Vraag 8
1pt
timer
0:50

Slide 35 - Diapositive

Goed of fout?
Geef de nummer(s) van de goede bewering(en).
  1. Met het evenwichtsorgaan neem je bewegingen van je hoofd waar.
  2. Het trommelvlies geeft trillingen door aan het slakkenhuis.
  3. De gehoorbeentjes geven impulsen via de gehoorzenuw door aan de hersenen.
Vraag 9
2pt
timer
1:30

Slide 36 - Diapositive

Bekijk het diagram.
Welke dier heeft het kleinste
gehoorbereik?
Vraag 10
1pt
timer
1:30

Slide 37 - Diapositive

Vraag 11
2pt
A = beter tegen het bot
B = beter bij ingang van het oor
timer
2:30

Slide 38 - Diapositive

3.4 Ruiken en proeven

Slide 39 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe het reukzintuig in je neus werkt.

Slide 40 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je smaakzintuig op je tong werkt.
- Je kunt de vijf soorten smaakzintuigen noemen
Is ruw: op je tong liggen kleine uitsteeksels. Dit zijn smaakpapillen.
Hiertussen liggen smaakzintuigen. Smaakstoffen prikkelen de smaakzintuigen.

Slide 41 - Diapositive

- Je kunt uitleggen hoe je met je reukzintuig en smaakzintuig je eten proeft.

- Je kunt omschrijven waardoor eetgewoonten en voorkeur ervoor kunnen zorgen dat je iets lekker/vies vindt.
Je kunt meer smaken proeven, doordat je reukzintuig 
en smaak-zintuig samenwerken. Via de keelholte 
gaan geurstoffen naar het reukzintuig. Hersenen 
combineren de informatie,

Voorkeur hangt ook af van: uiterlijk, temperatuur, 
structuur en eetgewoontes.
Je hersenen combineren dit allemaal.

Slide 42 - Diapositive

3.6 Hersenen

Slide 43 - Diapositive

- Je kunt de drie verschillende onderdelen van de hersenen benoemen.

- Je kunt uitleggen wat ieder van deze drie onderdelen van de hersenen doet.

Slide 44 - Diapositive

Vragen deel 3
Overleg binnen je groepje en laat één iemand het antwoord opschrijven.
Op de tijd laat iedereen het blaadje zien!

Slide 45 - Diapositive

Geurprikkels bereiken je neus. Vanaf welk moment ben je dit bewust?

A Wanneer de geurprikkels worden opgevangen door het reukzintuig.
B Wanneer de hersenen de informatie over de geurprikkels hebben verwerkt.
C Wanneer het reukzintuig informatie naar de hersenen stuurt.

Vraag 12
1pt
timer
1:30

Slide 46 - Diapositive

Vraag 13
1pt
timer
2:00

Slide 47 - Diapositive

Vraag 14
2pt
timer
2:30

Slide 48 - Diapositive

Maandag 13/3 het 2e uur: de toets over H3
  • Gebruik de leerdoelen om te leren!
  • Oefen met de verdiepingsopdrachten.
  • Leer de bronnen/afbeeldingen in het boek. 

Heel veel succes!

Slide 49 - Diapositive