(v26) 14-02-2025 (2e les van de week)

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

  V 26

Leeskwartier

Startopdracht

Bedenkt een toetsvraag voor de aanstaande toets.

Schrijf het op een blaadje en ruil het met je buurman! 

Guten Tag!

Was liegt auf dem Tisch?

• Plenda
• Laptop
• Buch
• Stempelkarte
• Stift

X

X

week	les 1	les 2
8 (17-Februar - 21. Februar)	Vakantie	Vakantie
9 (24-Februar - 28. Februar)	Lernliste 5	Lernliste 5
9 (03-März- 07. März)	leesboek toets	Lernliste 6 Deadline Kapitel 5 + 6
10 (10-März- 14. März)	toetsweek	Toets Kapitel 5&6
11 (17-März- 21. März)	sprechen + schreiben in DA uur	stempelkaart inleveren

LOGO kijken

schreiben zonder device?

Moet nog

• selbstständig arbeiten (15 min)
• Grammatik (10 min)
• zusammen Arbeiten (15 min) 
• Planen (5min)
• Feedback (5min)

• Je kunt de woorden van de Lernliste N-D en D-N actief gebruiken.
  
• Je kunt het voltooid deelwoord gebruiken.
• Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Wortschatz Test

• Je zit in toets opstelling
• op je tafel ligt alleen een pen en papier
• je kijkt op eigen blaadje

Wortschatz Test

NED	DUITS
1. de sla
2. de kip
3. lopen
4. lief

DUITS	NED
1. der Frosch
2. einfach
3. der Rucksack
4. der Körper

Wat kan ik doen? 

• opdrachten Kapitel 5 + 6
  
• woordjes Kapitel 5 + 6
• slim stampen 5 + 6
• leesboekje
• ander opdrachten stempelkaart (Kreativ, Wiederholung, Sprechen)
• In een Daltonuur: Aussprache, Schreiben

Logo kijken

Logo

https://www.zdf.de/kinder/logo

Grammatik

Grammatik

Grammatik

ZUSAMMEN 

ARBEITEN

Wat kan ik doen? 

• opdrachten Kapitel 5 + 6
  
• woordjes Kapitel 5 + 6
• slim stampen 5 + 6
• leesboekje
• ander opdrachten stempelkaart (Kreativ, Wiederholung, Sprechen)
• In een Daltonuur: Aussprache, Schreiben

LOGO kijken

schreiben zonder device?

Moet nog

• Je kunt de woorden van de Lernliste N-D en D-N actief gebruiken.
  
• Je kent de persoonlijke                                                     voornaamwoorden.
• Je kunt de werkwoorden                                                               haben en sein in de                                                              tegenwoordige tijd gebruiken.

Wat heb je gedaan vandaag?
Wat is het beste gelukt?
Wat had je beter kunnen doen?
Noem twee positieve dingen over hoe je hebt gewerkt?

Exitticket:
Ik kan de werkwoorden haben en sein vervoegen.

1. Ik kan het
2. Ik moet nog leren, maar het komt goed
3. Ik snap het helemaal niet
4. Ik kan het anderen uitleggen