Oefentoets 2V bloed

Oefentoets
Thema 3 bloedsomloop
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets
Thema 3 bloedsomloop

Slide 1 - Diapositive

Bloedplaatjes hebben een functie bij de bloedstolling.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

In witte bloedcellen zit hemoglobine.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

In de afbeelding is een druppel bloed schematisch getekend.

Stelling:
In bestanddeel R komt een celkern voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Een kransader is een aftakking van de aorta.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Eén type antistof kan zich maar aan één type antigeen hechten
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Iemand die immuun is voor waterpokken kan geen infectieziekten meer krijgen.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Bloed stroomt van het hart naar de longen.
Vanuit welk deel verlaat het bloed dan het hart?
A
Vanuit de linkerboezem.
B
Vanuit de linkerkamer.
C
Vanuit de rechterboezem.
D
Vanuit de rechterkamer.

Slide 8 - Quiz

Een rode bloedcel in de bloedsomloop van de mens bevindt zich in de onderste holle ader. De cel gaat daarna 4x door het hart.
Hoe vaak is deze cel dan minimaal door de lever gegaan?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 9 - Quiz

Wordt hieronder de route van het bloed door het hart correct beschreven?
Onderste/ bovenste holle ader - rechterboezem - rechterkamer - longslagader - long(haarvaten) - longader - linkerboezem - linkerkamer - aorta
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Nieren : sleep de onderdelen naar de juiste plaats
Niermerg
nierschors
urineleider
nierslagader
nierader
nierbekken

Slide 11 - Question de remorquage

Sleep de namen naar de juiste bloedvaten 
Nierslagader
Longader
Leverader
Poortader
Aorta
Longslagader

Slide 12 - Question de remorquage

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen de kamers en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 13 - Quiz

Sleep de onderdelen naar het hart. Gebruik alle woorden
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer
Zuurstof rijk
Zuurstof rijk
Zuurstof arm
Zuurstof arm
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart uit
Bloed stroomt het hart uit

Slide 14 - Question de remorquage

Bloedplasma
Bloedplaatje
Witte bloedcel
Rode bloedcel

Slide 15 - Question de remorquage

Welk diagram past bij de grote bloedsomloop?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Via welk bloedvat of welke bloedvaten stroomt het bloed naar de lever?
A
Alleen via de leverslagader.
B
Alleen via de poortader
C
Via de leverader en de poortader
D
Via de leverslagader en de poortader.

Slide 17 - Quiz

In de afbeelding is de afweerreactie van het
lichaam op een ziekteverwekker schematisch
weergegeven in drie tekeningen Welke letter
geeft antistof aan?
A
P
B
Q
C
R

Slide 18 - Quiz

Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?
A
Omdat alle rode bloedcellen per omloop twee keer door het hart gaan.
B
Omdat de bloedsomloop bestaat uit aders en slagaders.
C
Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt.
D
Omdat het hart zuurstofarm en zuurstofrijk bloed vervoert.

Slide 19 - Quiz

Fatih en Timothy zijn 14 jaar oud. Fatih heeft een krachtig hart, dat per slag meer bloed wegpompt dan Timothy's hart. De jongens zitten rustig in een stoel. Het hart van beide jongens pompt in één minuut evenveel bloed weg. Is het aantal hartslagen per minuut van Fatih dan hoger of lager dan dat van Timothy?
A
Het aantal hartslagen per minuut van beide jongens is dan gelijk.
B
Het aantal hartslagen per minuut van Fatih is dan hoger dan dat van Timothy.
C
Het aantal hartslagen per minuut van Fatih is dan lager dan dat van Timothy.

Slide 20 - Quiz

Hieronder staan vijf gebeurtenissen over de uitscheiding van stoffen door de urinewegen.
1 De nieren halen afvalstoffen uit het bloed.
2 De blaas trekt samen, waardoor de urine wordt geloosd.
3 De nierslagaders voeren bloed aan dat rijk is aan afvalstoffen.
4 De blaas vult zich langzaam met urine.
5 De urineleiders vervoeren urine naar de blaas.
De zinnen 1 tot en met 5 geven een rij opeenvolgende gebeurtenissen aan.
Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?
A
3-1-4-2-5.
B
3-1-5-4-2.
C
5-3-1-4-2.
D
5-1-3-4-2.

Slide 21 - Quiz

Het bloed stroomt van een kuitspier via de longen weer terug naar dezelfde kuitspier.
Het bloed gaat daarbij minstens tweemaal door het hart.
Door welke delen van het hart stroomt het bloed hierbij achtereenvolgens?
A
Linkerboezem – linkerkamer – rechterboezem – rechterkamer
B
Linkerkamer – linkerboezem – rechterkamer – rechterboezem
C
Rechterboezem – rechterkamer – linkerboezem – linkerkamer
D
Rechterkamer – rechterboezem – linkerkamer – linkerboezem

Slide 22 - Quiz

Wat is een belangrijke functie van rode bloedcellen?
A
Het op gang brengen van de bloedstolling.
B
Het vernietigen van bacteriën.
C
Het vervoeren van koolstofdioxide.
D
Het vervoeren van zuurstof.

Slide 23 - Quiz

In welke ruimten van het hart van een mens is het bloed zuurstofrijk?
A
In de beide boezems.
B
In de beide kamers.
C
In de linkerboezem en de linkerkamer.
D
In de rechterkamer en de rechterboezem.

Slide 24 - Quiz

In de afbeelding is een deel van het bloedvatenstelsel van
de mens schematisch getekend. Maakt bloedvat 1 deel uit van
de grote bloedsomloop of van de kleine bloedsomloop?
Leg uit hoe je dat kan zien.

Slide 25 - Question ouverte

Vienna heeft toen ze kind was waterpokken gehad. Vienna past regelmatig op de twee kinderen van haar oudere zus. Een van deze kinderen krijgt waterpokken. Het blijkt dat Vienna immuun is voor waterpokken.
Is de immuniteit van Vienna kunstmatige of natuurlijke immuniteit?
Leg je antwoord uit

Slide 26 - Question ouverte

Wat is de functie van de nieren?

Slide 27 - Question ouverte