Herhaling

1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 
timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
aantekeningen maken

Slide 4 - Diapositive

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


      Lesdoelen
  • Je kunt de oefentoets vragen begrijpen en beantwoorden.

Slide 5 - Diapositive

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Sleep de juiste beschrijving naar het juiste onderdeel
Rode bloedcel
Witte bloedcel
Bloedplaatje
Bloedplasma
Vervoert zuurstof
Vervoert koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen
Afweersysteem
Veranderbaar van vorm
Bloedstolling
Restant van oude rode bloedcel
Bevat hemoglobine

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom verloopt de gaswisseling beter in het tegenstroomprincipe dan wanneer bloed en water in dezelfde richting stromen?

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de woorden naar de juiste plaats in de formule van verbranding in het menselijke lichaam
->
Glucose
Zuurstof
Energie
Koolstofdioxide
Water

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Niet zo'n gespierde wand
Overal kleppen
Kleppen bij het hart

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de stand van de kleppen in het hart.
Welke fase(n) van de hartslag kan deze tekening weergeven?
A
Samentrekken van de boezems en de hartpauze
B
Samentrekken van de kamers
C
Samentrekken van de kamers en de hartpauze
D
Samentrekken van de boezems

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is slagaderverkalking?
A
hoge bloeddruk
B
vernauwing van de bloedvaten
C
hartinfarct
D
herseninfarct

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de functie van de trilharen van het slijmvlies in de luchtwegen?
A
Het opvangen van stofdeeltjes.
B
Het staat mooier bij je uiterlijk.
C
Het vervoeren van slijm naar de keelholte.
D
Het verwarmen van de binnenstromende lucht.

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk van de antwoorden klopt bij het plaatje van het longblaasje?
A
1= zuurstofrijk bloed Q= zuurstof
B
1=zuurstofarm bloed P=zuurstof
C
1=zuurstofrijk bloed P= zuurstof
D
1=zuurstofarm bloed Q= zuurstof

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gebeurt er bij een hartinfarct?
A
Een kansader van het hart raakt verstopt
B
Een kransslagader van het hart raakt verstopt
C
De bloeddruk wordt te hoog
D
De bloeddruk daalt te snel

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de longblaasjes vindt gaswisseling plaats.
Gaswisseling is....
A
Koolstofdioxide in je bloed en zuurstof eruit
B
De verbranding van zuurstof en het ontstaan van koolstofdioxide
C
Het wisselen van rode en witte bloedcellen
D
Zuurstof gaat van het longblaasje naar het bloed. Koolstofdioxide gaat uit je bloed

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de figuur is schematisch een deel weergegeven van een placenta. Door het vlies vindt gaswisseling plaats. In welk diagram is het zuurstofgehalte van het bloed van de moeder (M) en dat van de embryo (E) tussen P en Q juist weergegeven?
A
Diagram 1
B
Diagram 2
C
Diagram 3
D
Diagram 4

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je ziet hiernaast de bloedsomloop van een rat.
Is dit een enkele of een dubbele bloedsomloop?

A
Enkele Bloedsomloop
B
Dubbele Bloedsomloop

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Welke manier van ademhalen wordt er in de afbeelding hiernaast weergegeven? welke spieren worden daarbij gebruikt?
A
Buikademhaling met het middenrif
B
Borstademhaling met het middenrif
C
buikademhaling met de tussenribspieren
D
borstademhaling met de tussenribspieren

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voert de urine af uit het lichaam
Eerste verzamelplaats van urine
Voeren de urine af van de nieren naar de blaas
Maakt o.a. het hormoon adrenaline
Voert zuurstofrijk bloed met afvalstoffen naar de nier
Urinebuis
Nierbekken
urineleider
Bijnier
nierslagader
nierschors

Slide 19 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe verloopt de hartslag?
A
Kamers trekken samen, boezems trekken samen
B
Samentrekken boezem, samentrekken kamer, rust
C
samentrekken boezems, samentrekken kamers
D
samentrekken linkerkant, samentrekken rechterkant

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de naam van het bloedvat dat wordt aangegeven met nr. 1?
A
Halsader
B
Holle ader
C
Longslagader
D
Aorta

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de functie van de grote bloedsomloop?
A
Het ophalen van koolstofdioxide en het brengen van afvalstoffen.
B
Het brengen van koolstofdioxide en het ophalen van zuurstof.
C
Het ophalen van afvalstoffen en het brengen van zuurstof.
D
Het ophalen van zuurstof en het brengen van afvalstoffen.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Voor het functioneren van het afweersysteem is het belangrijk dat witte bloedcellen ziekteverwekkers kunnen herkennen.
Waaraan herkennen witte bloedcellen ziekteverwekkers?
A
Aan antigenen
B
Aan antistoffen
C
Aan antigenen en antistoffen

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vaccineren is een voorbeeld van
A
Actieve immuniteit
B
Natuurlijke immuniteit
C
Passieve immuniteit
D
Kunstmatige immuniteit

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Twee mensen raken besmet met het waterpokken virus. De één heeft als kind al waterpokken gehad, de ander nog nooit.
Welke lijn hoort bij de persoon die nog nooit waterpokken heeft gehad?
A
Lijn A
B
Lijn B

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van deze uitspraken is waar?
A
Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
B
Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
C
Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
D
Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hier de antigeen?
A
Geel
B
Oranje
C
Blauw

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De functie van de nieren is uitscheiding. Wat scheiden de nieren uit?
A
alleen overtollig water
B
overtollig water en afvalstoffen
C
overtollig water en schadelijke stoffen
D
alleen afvalstoffen

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke stand is de huig bij ademhalen? En het strotklepje?
A
huig 1, strotklepje 1
B
huig 1, strotklepje 2
C
huig 2, strotklepje 1
D
huig 2, strotklepje 2

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tussen welke aanhechtingsplaatsen bevindt zich een tussenribspier die bij een samentrekking een inademing veroorzaakt?
A
Tussen P en Q.
B
Tussen P en R.
C
Tussen S en Q.
D
Tussen S en R.

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is weefselvloeistof?
A
Vloeistof in de bloedvaten
B
Vloeistof tussen de cellen in de weefsels
C
Vloeistof in de darmen
D
Vloeistof in het verteringsstelsel

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zit er weefselvloeistof?
A
O2 & voedingsstoffen
B
O2, voedingsstoffen & CO2
C
O2, voedingsstoffen, afvalstoffen & CO2
D
O2, voedingsstoffen & afvalstoffen

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kan er NIET in lymfe zitten?
A
Antistoffen
B
afvalstoffen
C
Rode bloedcellen
D
Koolstofdioxide

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke richting stroomt de lymfe in het lymfe vat van de afbeelding?

A
De lymfe stroomt in de richting van pijl P
B
De lymfe stroomt in de richting van pijl Q
C
De stroomrichting van de lymfe is niet uit de tekening af te leiden

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gebeurt er tijdens inspanning met de verbranding in ons lichaam? En met de ademhaling?
A
De verbranding neemt af, ademhaling neemt toe.
B
De verbranding neemt af, de ademhaling neem ook af.
C
De verbranding neemt toe, de ademhaling neemt ook toe.
D
De verbranding neemt toe, de ademhaling neemt af.

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe noemen we het proces waarbij zuurstof uit de longblaasjes aan het bloed wordt afgegeven en koolstofdioxide weer wordt opgenomen uit het bloed?
A
Ademhaling
B
Verbranding
C
Gaswisseling
D
Bloedtransport

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voor welk proces heb je glucose eigenlijk nodig?
A
Ademhaling
B
Fotosynthese
C
Verbranding
D
Accommoderen

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat vindt er in de cellen van jouw lichaam plaats waar zuurstof voor nodig is?
A
Fotosynthese
B
Ademhaling
C
Verbranding
D
Koolstofdioxide

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom gaat je hart sneller pompen bij inspanning
A
Omdat de ademhaling sneller gaat
B
Je spieren hebben meer verbranding, dus is er meer zuurstof nodig in de spieren
C
Omdat alle afvalstoffen afgevoerd moeten worden
D
je lichaam heeft meer verbranding, dus is er meer zuurstof nodig in de organen

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

strottenhoofd
bronchiën
longblaasjes
keelholte
luchtpijp
neusholte
longen

Slide 41 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Hieronder staan vijf gebeurtenissen over de uitscheiding van stoffen door de urinewegen.
1 De nieren halen afvalstoffen uit het bloed.
2 De blaas trekt samen, waardoor de urine wordt geloosd.
3 De nierslagaders voeren bloed aan dat rijk is aan afvalstoffen.
4 De blaas vult zich langzaam met urine.
5 De urineleiders vervoeren urine naar de blaas.
De zinnen 1 tot en met 5 geven een rij opeenvolgende gebeurtenissen aan.
Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?
A
3-1-4-2-5.
B
3-1-5-4-2.
C
5-3-1-4-2.
D
5-1-3-4-2.

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een van de bloedvaten hiernaast vervoert bloed naar de nieren. Welke?
A
Nummer 1
B
Nummer 2
C
Nummer 3

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions