oefentoets hfd 4 elektriciteit

oefentoets hfd 4 elektriciteit
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

oefentoets hfd 4 elektriciteit

Slide 1 - Diapositive

Sommige stoffen geleiden elektriciteit goed. Het zijn geleiders.
Welke twee stoffen zijn geleiders?
A
glas en lood
B
plastic en rubber
C
rubber en lood
D
lood en ijzer

Slide 2 - Quiz

Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Het zijn isolatoren.
Welke twee stoffen zijn isolatoren?
A
brons en hout
B
hout en papier
C
papier en koolstof
D
koolstof en zilver

Slide 3 - Quiz

Welke drie onderdelen moeten van isolerend materiaal gemaakt worden?
A
1, 3 en 4
B
2, 5 en 6
C
1, 3 en 6
D
2, 4 en 5

Slide 4 - Quiz

Elk onderdeel van een stroomkring heeft een eigen functie.
Wat is de functie van de batterij?

A
levert de elektrische energie.
B
meet de elektrische energie in de stroomkring.
C
vervoert de elektrische energie.
D
zet de elektrische energie om in warmte.

Slide 5 - Quiz

Wat is de eenheid voor de stroomsterkte?

A
ampere
B
volt
C
watt

Slide 6 - Quiz

In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig.
Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?

A
accu
B
lampje
C
schakelaar
D
stroomdraad

Slide 7 - Quiz

Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld.
Deze combinatie levert een spanning van:

A
1,5 V
B
6 V
C
12 V
D
24 V

Slide 8 - Quiz

Jeroen heeft een fietslampje van 3 V. Hij sluit het aan op een spanning van 12 V.
Wat zal er gebeuren?

A
Het lampje zal doorbranden.
B
Het lampje zal fel branden.
C
Het lampje zal niet branden.
D
Het lampje zal zwak branden.

Slide 9 - Quiz

Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar?
In een parallelschakeling:

A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
is de stroomsterkte altijd overal even groot.
C
komen geen vertakkingen voor.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Slide 10 - Quiz

In figuur 3 zie je twee schakelingen.
Welke uitspraak over deze schakelingen is juist?

A
Het zijn allebei parallelschakelingen.
B
Het zijn allebei serieschakelingen.
C
Schakeling 1 is een parallelschakeling en 2 is een serieschakeling.
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling.

Slide 11 - Quiz

In figuur 4 zie je een schakeling met drie lampjes. Carlo draait lampje 2 los.
Wat gebeurt er met de andere twee lampjes?

A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden.
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit.
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden.
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit.

Slide 12 - Quiz

In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. In figuur 5 zie je vijf symbolen.
Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?

A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 13 - Quiz

Met welke formule kun je het vermogen van een apparaat bereken?

Slide 14 - Question ouverte


Slide 15 - Question ouverte


Slide 16 - Question ouverte


Slide 17 - Question ouverte


Slide 18 - Question ouverte


Slide 19 - Question ouverte


Slide 20 - Question ouverte