Oefentoets Elektriciteit nr. 03

Oefentoets Elektriciteit

Wat heb je nodig:

- rekenmachine
- Schrift/Papier
- Potlood (Of Pen)



1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets Elektriciteit

Wat heb je nodig:

- rekenmachine
- Schrift/Papier
- Potlood (Of Pen)



Slide 1 - Diapositive

Wat wil je leren over elektriciteit?

Slide 2 - Diapositive

Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Het zijn isolatoren.
Welke twee stoffen zijn isolatoren?
A
Aluminium en Lood
B
Aluminium en Rubber
C
Glas en Rubber
D
Glas en Lood

Slide 3 - Quiz

500 W= ...... kW
A
5 kW
B
0,5 kW
C
0,05 kW
D
0,005 kW

Slide 4 - Quiz

Reken om:
1 kW = ...
A
10 W
B
100 W
C
1000 W
D
10 000 W

Slide 5 - Quiz

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 6 - Quiz

1 KW is….?
A
10 W
B
1000 W
C
100 W
D
10.000 W

Slide 7 - Quiz

4,2 kV =
A
0,042 V
B
42 V
C
4200 V
D
42000 V

Slide 8 - Quiz

4,5 V = ? kV
A
4 500
B
450
C
0,045
D
0,0045

Slide 9 - Quiz

8000 Volt = ..... kV
A
8000000 kV
B
8 kVolt
C
0,008 kVolt
D
80 kVolt

Slide 10 - Quiz

Sommige stoffen geleiden elektriciteit goed. Dit noem je geleiders.
Welke twee stoffen zijn geleiders?
A
Goud en Hout
B
Goud en Koolstof
C
Lucht en Papier
D
Hout en Papier

Slide 11 - Quiz

In het figuur zie je de binnenkant van een stekker.
Welke drie onderdelen moeten van isolerend materiaal gemaakt worden?
A
Onderdelen 1,2 en 3
B
Onderdelen 4,5 en 6
C
Onderdelen 2,4 en 5
D
Onderdelen 1,3 en 6

Slide 12 - Quiz

Elk onderdeel van een stroomkring heeft een eigen functie.
Wat is de functie van de batterij?
De batterij:
A
levert de elektrische energie.
B
meet de elektrische energie in de stroomkring.
C
vervoert de elektrische energie.
D
zet de elektrische energie om in warmte.

Slide 13 - Quiz

Welk van deze onderdelen kan gebruikt worden als spanningsbron?
Geen spanningsbron
Spanningsbron

Slide 14 - Question de remorquage

Sleep naar de juiste plaats
E
t
I
W
J
A
sv
V
Ohm
Watt
Joule
Volt

Slide 15 - Question de remorquage

 Sleep de begrippen naar het juiste plaatje.
Mengsel
Zuivere stof

Slide 16 - Question de remorquage

Sleep de symbolen bij het juiste woord.
Spanning
Stroomsterkte
Vermogen
V
W
A
I
U
P

Slide 17 - Question de remorquage

Quantity
Eenheid
Symbool
symbool
Vermogen
Stroom
Spanning
P
I
V
Ampère
A
W
U
Watt
Volt

Slide 18 - Question de remorquage

Sleep de juiste namen naar het symbool
stroomdraad
lampje
schakelaar
batterij

Slide 19 - Question de remorquage

Sleep de woorden naar de juiste symbolen
Symbool
Woord
Symbool
Woord
Batterij
Schakelaar
Stopcontact
Stroommeter
Snoer
Lampje

Slide 20 - Question de remorquage

Sleep de juiste schakeling naar de juiste afbeelding.
serie
parallel
gemengd

Slide 21 - Question de remorquage

Hoofdstuk 2. Elektriciteit
§3 Schakelingen
U
I
Serieschakeling
Parallelschakeling
U en I in serie- en parallelschakeling 
Overal gelijk
Verdeeld zich
Overal gelijk
Verdeeld zich

Slide 22 - Question de remorquage

Sleep het begrip naar de juiste afbeelding.
Serie schakeling
Parallel schakeling

Slide 23 - Question de remorquage

Hoofdstuk 2. Elektriciteit
§3 Schakelingen
U
I
Serieschakeling
verdeelt
overal gelijk
Parallelschakeling
overal gelijk
verdeelt
U en I in serie- en parallelschakeling 

Slide 24 - Question de remorquage

Wat is de eenheid voor de stroomsterkte?
A
Ampère (A)
B
Volt (V)
C
Watt (W)

Slide 25 - Quiz

In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig.
Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
Accu
B
Lampje
C
Schakelaar
D
Stroomdraad

Slide 26 - Quiz

Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld.

Deze combinatie levert een spanning van:
A
1,5 V
B
6 V
C
12 V
D
24 V

Slide 27 - Quiz

Mika heeft een fietslampje van 3 V. Hij sluit het aan op een spanning van 12 V.

Wat zal er gebeuren?
A
Het lampje zal fel branden.
B
Het lampje zal doorbranden.
C
Het lampje zal niet branden.
D
Het lampje zal zwak branden.

Slide 28 - Quiz

Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar?


In een parallelschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
komen geen vertakkingen voor.
C
is de stroomsterkte altijd overal even groot.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Slide 29 - Quiz

In het figuur zie je twee schakelingen.

Welke uitspraak over deze schakelingen is juist?
A
Het zijn allebei parallelschakelingen
B
Het zijn allebei serieschakelingen.
C
Schakeling 1 is een parallelschakeling en 2 is een serieschakeling.
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling

Slide 30 - Quiz

In het figuur zie je een schakeling met drie lampjes. Carlo draait lampje 2 los.

Wat gebeurt er met de andere twee lampjes?
A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden.
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit.
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit.

Slide 31 - Quiz

In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. In het figuur zie je vijf symbolen.
Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?
A
Symbool 2
B
Symbool 3
C
Symbool 4
D
Symbool 5

Slide 32 - Quiz

Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte.
Hier staan vier uitspraken daarover.
Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd

Slide 33 - Quiz

Bij sommige apparaten is het vermogen niet altijd hetzelfde. In de tabel staat informatie over vier apparaten.
Welke apparaten hebben een wisselend vermogen?
A
1 en 2
B
3 en 4
C
2 en 3
D
1 en 3

Slide 34 - Quiz

Het vermogen van een apparaat kun je uitrekenen met de formule:
A
vermogen = spanning + stroomsterkte
B
vermogen = spanning : stroomsterkte
C
vermogen = spanning × stroomsterkte
D
vermogen = spanning – stroomsterkte

Slide 35 - Quiz

Reken om:
5 mA = … A

Slide 36 - Question ouverte

Reken om:
452 mA = … A

Slide 37 - Question ouverte

Reken om:
5,75 A = … mA

Slide 38 - Question ouverte

Reken om:
0,85 A = … mA

Slide 39 - Question ouverte

In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden

Waarom zijn deze draden gemaakt van koper en niet van kunststof?

Slide 40 - Question ouverte

In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden

Leg uit waarom beide koperdraden in het snoer omhuld zijn met kunststof

Slide 41 - Question ouverte

In het figuur zie je een schakelschema. Je wilt de stroom meten die door alle lampjes gaat.
Op welke plek(ken) kun je de stroommeter daarvoor plaatsen? Licht je antwoord toe.

Slide 42 - Question ouverte

Op een verlengsnoer staat dat er maximaal 1,0 A door het snoer mag gaan.
Marijke wil op dat verlengsnoer de volgende apparaten aansluiten:
– een televisie (540 mA);
– een dvd-speler (350 mA);
– een computer (125 mA);
– een bureaulamp (250 mA).
Mag Marijke al deze apparaten tegelijk op het verlengsnoer aansluiten en laten werken? Licht je antwoord toe met een berekening.

Slide 43 - Question ouverte

In het figuur zie je een fietsdynamo waarop twee lampjes zijn aangesloten.
A) Wat voor soortschakeling is dit? Serie of Parrallel? Licht je antwoord toe
B) Is dit de beste manier om de verlichting op een fiets aan te sluiten? Licht je antwoord toe

Slide 44 - Question ouverte

Reken het vermogen van a,b,c en d uit met behulp van de volgende gegevens:

Slide 45 - Question ouverte

Bij een proef meet Larissa de spanning en de stroomsterkte door verschillende apparaten. Haar meetresultaten zie je in tabel 2.
Bij welke proef wordt de meeste energie vervoerd? Licht je antwoord toe

Slide 46 - Question ouverte

Jeroen maakt een schakeling met een platte batterij en vier lampjes. De lampjes schakelt hij parallel. Hij wil twee schakelaars in de schakeling opnemen.
– Schakelaar 1 is de hoofdschakelaar die alle lampjes aan en uit moet kunnen zetten.
– Schakelaar 2 moet twee lampjes uit kunnen zetten als schakelaar 1 in de aan-stand staat.

Teken een schakelschema waarin je duidelijk aangeeft waar Jeroen de schakelaars 1 en 2 moet plaatsen

Slide 47 - Question ouverte

Heb je vertrouwen in de toets?
Ja
Nee
Geen Idee

Slide 48 - Sondage

Sloot deze oefentoets goed aan bij de leerstof?
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Sondage

En ben je klaar voor de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Sondage

Slide 51 - Diapositive