De uitgangen van ein- en kein-

A De uitgangen van ein- en kein-
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

A De uitgangen van ein- en kein-

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

Samenvatting
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
Persoonlijk voornaamwoord 
Nominativ
er
sie
es
sie
Bepaald lidwoord 
Nominativ
der Mann
die Frau
das Kind
die Leute
Onbepaald lidwoord
Nominativ
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Leute

Slide 3 - Diapositive

Samenvatting
Het onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- (=geen) krijgen bij vrouwelijke woorden de uitgang -e. 
Het woord kein- krijgt ook de uitgang -e in het meervoud. 

Slide 4 - Diapositive

Hoe zeg je 'een glas' in het Duits?

A
ein Glas
B
eine Glas

Slide 5 - Quiz

Hoe zeg je 'een rekening' in het Duits?

A
ein Rechnung
B
eine Rechnung

Slide 6 - Quiz

Hoe zeg je 'geen aardappels' in het Duits?

A
ein Kartoffeln
B
eine Kartoffeln
C
kein Kartoffeln
D
keine Kartoffeln

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je 'een restaurant' in het Duits?

A
ein Restaurant
B
eine Restaurant

Slide 8 - Quiz

Hoe zeg je 'geen frietjes' in het Duits?
Maak gebruik van de Lernliste op blz. 168
A
ein Pommes
B
eine Pommes
C
kein Pommes
D
keine Pommes

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je 'een bord' in het Duits?

A
ein Teller
B
eine Teller

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je 'een cola' in het Duits?
Maak gebruik van de Lernliste op blz. 168
A
ein Cola
B
eine Cola

Slide 11 - Quiz

B Het bezittelijk voornaamwoord (Possesivpronomen)

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

ik 
mijn
jij
jouw
hij
zijn
zij 
haar
het 
zijn
wij
ons/onze
jullie
jullie
zij
hun
u
uw
ich
mein-
du
dein-
er
sein- 
sie 
ihr-
es
sein-
wir
unser-
ihr
euer-
sie
ihr-
Sie
Ihr-
Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 14 - Diapositive

De uitgangen van de bezittelijke voornaamwoorden
  • De bezittelijke voornaamwoorden (Possesivpronomen) krijgen dezelfde uitgang als de woorden ein(e) en kein(e). 

  • Let op het bezittelijk voornaamwoord 'euer' (=jullie)
Ist das euer Vater?
Ist das eure Mutter?

Slide 15 - Diapositive

Vertaal: haar vork
(die Gabel)

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal: uw rekening

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal: zijn glas

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal: jouw aardappels

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal: jullie toetje

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal: ons fruit
(das Obst)(

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal: mijn schnitzel
(der Schnitzel)

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal: zijn soep
(die Suppe)

Slide 23 - Question ouverte