Standenmaatschappij en soorten oorzaken/gevolgen

Vandaag
  • Vorige week (5 min)
  • Uitleg 1: standenmaatschappij (10 min)
  • Opdrachten maken (20 min)
  • Uitleg 2: vaardigheid (10 min)
  • Opdrachten maken (20 min)
  • Afronding 
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
  • Vorige week (5 min)
  • Uitleg 1: standenmaatschappij (10 min)
  • Opdrachten maken (20 min)
  • Uitleg 2: vaardigheid (10 min)
  • Opdrachten maken (20 min)
  • Afronding 

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je nog van de Verlichting en het absolutisme?

Slide 2 - Diapositive

Wat betekent het woord absolutisme?
A
De Franse koning en zijn nakomelingen hebben alle macht.
B
De absolute waarheid is de kracht van God.
C
Het volk heeft alle macht.
D
De koning heeft zijn macht overgedragen aan het volk.

Slide 3 - Quiz

De adel vormde een bedreiging voor de koning, waarom?
A
De adel had alle handel in handen.
B
De adel kwam op voor de rechten van het volk.
C
De adel had legers en konden de koning gemakkelijk afzetten.
D
De koning vormde juist een bedreiging voor de adel!

Slide 4 - Quiz

Hoe probeerde de koning de adel onder de duim te krijgen?
A
De adel mocht in zijn kastelen blijven wonen, maar verder geen macht hebben.
B
De adel mocht alleen legers hebben als de koning dat toestond.
C
De adel kreeg alle macht van de koning.
D
De adel moest bij de koning in het kasteel wonen en klusjes voor hem doen. Controle!

Slide 5 - Quiz

Het volk mocht het gezag van de koning niet bekritiseren. Waarom niet?
A
De koning had de macht van de vorige koning gekregen. De vorige koning was erg geliefd.
B
De koning had zijn macht van God gekregen. Als je tegen de koning was, was je ook tegen God.
C
De koning vond het niet erg als mensen kritiek op hem hadden.
D
De koning had altijd gelijk!

Slide 6 - Quiz

Wie hoort er bij de volgende stelling:

De koning mag bestaan, maar moet wel regeren uit naam van het volk.
A
Montesquieu
B
Locke
C
Rousseau

Slide 7 - Quiz

Wie hoort bij de volgende stelling:

De macht mag niet bij 1 persoon of 1 groepje mensen liggen. Machten moten worden verdeeld.
A
Montesquieu
B
Locke
C
Rousseau

Slide 8 - Quiz

Wie hoort bij de volgende stelling:

Een koning is helemaal niet nodig om een land te besturen, dat kunnen mensen zelf!
A
Montesquieu
B
Locke
C
Rousseau

Slide 9 - Quiz

Welke machten had Montesquieu bedacht?
A
wetgevende, uitvoerende en politionele macht
B
wetsprekende, uitvoerende en rechtgevende macht
C
wetgevende, uitvoerende en politionele macht
D
wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht

Slide 10 - Quiz

Twee keer uitleg
  • Uitleg 1: standensamenleving
  • Uitleg 2: vaardigheid soorten oorzaken en gevolgen 

Slide 11 - Diapositive

Standensamenleving
  • In de achttiende eeuw bestaat nog steeds een standensamenleving. 
  • Elke stand heeft rechten en plichten. 

Slide 12 - Diapositive

Stand 1 - geestelijkheid
  • Geestelijkheid
  • Plicht: kerkelijke regels naleven en bidden voor iedereen
  • Recht: grondbezit en weinig belasting
  • Bisschoppen, priesters.  

Slide 13 - Diapositive

Wat is adel of edelen?

Slide 14 - Carte mentale

Stand 2 - adel
  • Mensen met een titel (van geboorte) en vaak veel geld en grond
  • Plicht: iedereen beschermen in oorlog
  • Recht: grondbezit, weinig belasting en besturen
  • Graven, hertogen, baronnen. 

Slide 15 - Diapositive

Er is nog 1 stand, de derde stand. Noem eens mensen die daarbij zouden horen. Denk aan arme en rijke mensen (in de achttiende eeuw). Voorbeeld: handelaar.

Slide 16 - Carte mentale

Stand 3 - burgers
  • Als je niet bij stand 1 of 2 hoorde, hoorde je bij stand 3. 
  • Plicht: werken (voor o.a. voedsel) voor iedereen. 
  • Recht: bescherming van adel en zielenheil van geestelijkheid. 
  • Handelaar, rijke koopman, arts, leraar.  

Slide 17 - Diapositive

Stand 3 heeft het zwaar!
  • Veel belasting
  • Weinig eigen grond en belasting betalen over grond
  • Verplicht 3,5 kilo zout per persoon per jaar kopen -> staatskas spekken. 

Ellende!

Slide 18 - Diapositive

En toen kwam er ook nog eens een misoogst en hongersnood in 1788

Slide 19 - Diapositive

Koning Lodewijk XVI komt geld tekort
  • Hij wilde in 1 keer heel veel meer belasting innen. 
  • Dan moesten alle standen bijeenkomen in de Staten-Generaal
  • Op 4 mei 1789 komen de standen bijeen en dan gaat het mis...  

Slide 20 - Diapositive

Opdrachten maken
Lees de leertekst op blz. 99 en 100 in je leerboek.

Je gaat naar de digitale leeromgeving van VWO 2.
Maak van paragraaf 4.4 (Het oude regime) opdracht 58, 59, 60, 63 en 64.

Maak je de opdrachten in het werkboek? Ga dan naar blz. 146 t/m 148.

Over 15 minuten bespreken we opdracht 60 en 64.  

Slide 21 - Diapositive

Uitleg 2
Soorten gevolgen en oorzaken

Slide 22 - Diapositive

Wat betekent politiek?

Slide 23 - Carte mentale

Wat betekent economisch?

Slide 24 - Carte mentale

Wat betekent sociaal?

Slide 25 - Carte mentale

Wat betekent cultuur?

Slide 26 - Carte mentale

Soorten oorzaken en gevolgen
  • Sociaal-economische oorzaken/gevolgen
  • Politiek-bestuurlijke oorzaken/gevolgen
  • Cultureel-mentale oorzaken/gevolgen 

Slide 27 - Diapositive

Sociaal-economisch
Heeft te maken met geld, landbouw, handel, werkgelegenheid én de verschillen tussen mensen binnen de samenleving.

Slide 28 - Diapositive

Wat is een sociaal-economische oorzaak van de onvrede van de derde stand?
A
De derde stand had minder rechten dan de andere standen.
B
De derde stand moest veel belasting betalen en verloor zo geld.
C
De derde stand mocht had weinig invloed op de manier waarop het land werd bestuurd.
D
De derde stand geloofde niet in God.

Slide 29 - Quiz

Politiek-bestuurlijk
Heeft te maken met wie de macht heeft en wie mag beslissen hoe een land wordt bestuurd.

Slide 30 - Diapositive

Wat is een politiek-bestuurlijke oorzaak van de onvrede van de derde stand?
A
De koning die hoorde bij de tweede stand besliste alles zelf en luisterde niet naar de derde stand.
B
De derde stand moest veel belasting betalen.
C
De derde stand geloofde niet in God.
D
De macht lag bij andere standen. De derde stand mocht helemaal niet besturen.

Slide 31 - Quiz

Cultureel-mentaal
Dit heeft te maken met normen en waarden, tradities, muziek, literatuur enzovoorts. Dit heeft óók te maken met de manier waarop er nagedacht wordt over de samenleving. 

Slide 32 - Diapositive

Wat zou een cultureel-mentale oorzaak kunnen zijn voor de onvrede van de derde stand?
A
De verlichtingsdenkers vonden dat het volk de macht moest hebben of de koning moest luisteren naar het volk.
B
De derde stand moest altijd luisteren naar de andere standen en had geen macht.
C
De derde stand moest veel belasting betalen, terwijl de stand geen macht had.
D
De derde stand geloofde niet meer in God.

Slide 33 - Quiz

Zelf aan de slag 
We maken samen opdracht 70
Daarna maak je zelfstandig opdracht 75 t/m 77

Slide 34 - Diapositive