Station taalverzorging vmk1 perron 4

Taalverzoring
Voorbereiding JIJ-toets
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 150 min

Éléments de cette leçon

Taalverzoring
Voorbereiding JIJ-toets

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Elke persoonsvorm heeft in de tegenwoordige tijd drie vormen:
  • ik-vorm
  • ik- vorm + t
  • ik-vorm + en

De ik-vorm is de vorm die bij 'ik' hoort
bv. lopen - ik loop

Slide 2 - Diapositive

Wat is de ik-vorm van 'kijken'?
A
kij
B
kijk
C
kijke
D
kijken

Slide 3 - Quiz

Wat is de ik-vorm van 'verhuizen'?
A
verhuiz
B
verhuis
C
verhuizen

Slide 4 - Quiz

Wat is de ik-vorm van 'worden'?
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 5 - Quiz

Gebruik ik-vorm
Als 'ik' het onderwerp is:
Ik ga naar huis.
Als 'je/jij' het onderwerp is en dat direct achter de pv staat:
Ga je naar huis?

Als je luistert, hoor je ook geen -t als je=jij achter de pv staat.

Slide 6 - Diapositive

Is de ik-vorm in deze zin goed gespeld?
Loop je naar huis?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Is de ik-vorm in deze zin goed gespeld?
Wordt je kok?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Gebruik van ik-vorm + t
Je gebruikt ik-vorm + t in alle gevallen, behalve als:
  • ik voor of achter de pv staat
  • je of jij achter de pv staat (je moet je en jij door elkaar kunnen vervangen)

Mijn vader fietst naar zijn werk.
Hij loopt niet zo graag.

Slide 9 - Diapositive

Vul de juiste vorm van 'koken' in:
Hij ....... graag pasta.
A
kokt
B
kookt
C
koken
D
kookdt

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Gebruik ik-vorm + en
Je gebruikt de ik-vorm + en als het onderwerp in het meervoud staat:
Mijn ouders eten graag appels.
Mijn broer en ik eten liever chips.

Slide 12 - Diapositive

Vul de juiste vorm van 'worden' in:
........ je later politieagent?
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm in de verleden tijd
Als je naar de verleden tijd kijkt, kun je alle werkwoorden in drie verschillende groepen verdelen. Elke groep heeft zijn eigen spellingregels.
  • -de(n) - bv. ik speelde
  • -te(n) - bv. ik fietste
  • andere klank - bv. ik keek

Slide 14 - Diapositive

voltooid deelwoord
Als je wilt weten of je een voltooid deelwoord met een 'd' of 't' schrijft, dan kun je het langer maken. Je hoort dan een 'd' of een 't'.

gewandeld - de gewandelde afstand
gekookt - de gekookte pasta

Slide 15 - Diapositive

pv in vt en voltooid deelwoord
Er is nog een andere manier om achter de spelling van de pv in de vt en de spelling van het vd te komen:

't ex-kofschip

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Diapositive

't ex-kofschip
  1. Kijk naar het hele ww
  2. Haal er -en af
  3. Wat is de laatste letter?
  4. Staat de laatste letter in 't ex-kofschip?
  5.  ja: vt: te(n) vd: t                               nee: vt: de(n) vd: d

Slide 20 - Diapositive

't ex-kofschip
  1. fietsen 
  2. fiets
  3. s
  4. ja
  5. vt: fietste(n)                   vd: gefietst

Slide 21 - Diapositive

't ex-kofschip
  1. wandelen
  2. wandel
  3. l
  4. nee
  5. vt: wandelde(n)                         vd: gewandeld

Slide 22 - Diapositive

't ex-kofschip
  1. surfen
  2. surf
  3. f
  4. ja
  5.     vt: surfte(n)                                vd: gesurft

Slide 23 - Diapositive

Vul de juiste vorm van 'bellen' in:
Tim heeft naar huis ............
A
bellen
B
gebelt
C
gebeld
D
belde

Slide 24 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'verhuizen' in:
Wij zijn vorige week naar Tilburg .........
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisde
D
verhuiste

Slide 25 - Quiz

In de herhaling
Hierna komen een filmpje en een schema waarin alles nog eens herhaald wordt

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Diapositive

Vul de juiste vorm van 'vluchten' in de vt in:
Hij .................. naar huis.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchtten

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'antwoorden' in de vt in:
Esther .................. niet op mijn vraag.
A
antwoorde
B
antwoorden
C
antwoordde
D
antwoordden

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive