2 vmbo-kader H1 taalverzorging gramm meewerkend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

wat het meewerkend voorwerp is en je kunt deze in de zin benoemen.

  -------------------------------------    

     lezen in je leesboek

• herh. PV, WG, O, LV
• uitleg meewerkend voorwerp
• oefenen en opdr. maken

Lezen in je leesboek

Door een ja/nee vraag te maken van de zin vind je …..

1. het gezegde
2. de persoonsvorm
3. het onderwerp
4. het werkwoord

Door de vraag te stellen wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde vind je ...

1. het gezegde
2. de persoonsvorm
3. het onderwerp
4. het lijdend voorwerp

Het werkwoordelijk gezegde is ...

1. alle ww in de zin, behalve de pv
2. alle ww in de zin, dus ook de pv
3. een uitdrukking
4. het voltooid deelwoord

Ajax won van Real Madrid de wedstrijd.
Het lijdend voorwerp is ...

1. Ajax
2. van Real Madrid
3. won
4. de wedstrijd

Friet met mayonaise kocht zij voor haar vriend.
Het lijdend voorwerp is ...

1. Friet met mayonaise
2. zij
3. kocht
4. voor haar vriend

De jongen geeft het meisje een kus.

Stappen:

Zoek eerst de PV.

Benoem dan WG (alle ww in de zin, dus ook de PV).

Zoek het O. (Wie of wat + WG? antw is ond.)

Zoek het LV. (Wat + WG + O? antw is LV.)

Zoek het MV. (Aan wie/aan wat +WG + O + LV? antw. is MV.)

De docent deelde de so's uit aan de leerlingen.
Het meewerkend voorwerp is ...

1. De docent
2. de so's
3. deelde uit
4. aan de leerlingen

De docent deelde de so's uit aan de leerlingen.
'deelde uit' is ...

1. werkwoordelijk gezegde
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp
4. meewerkend voorwerp

Aan Peter gaf Johan zijn laatste stuk pizza.
Het meewerkend voorwerp is ...

1. Aan Peter
2. Johan
3. gaf
4. zijn laatste stuk pizza

Aan Peter gaf Johan zijn laatste stuk pizza.
'Johan' is ...

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Hanna gaf haar zusje een stukje taart.
Het meewerkend voorwerp is ...

1. Hanna
2. haar zusje
3. gaf
4. een stukje taart

Hanna gaf haar zusje een stukje taart.
'een stukje taart' is ...

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Maken:

Blz. 107 opdr. 1 t/m 4 (tabblad 6)

Maken:

Blz. 107 opdr. 1 t/m 4 (tabblad 6)

Steeds 3 zinnen.

Maak daarna een Kahoot met zinsontleding.

Huiswerk woensdag 13 maart:

leren: theorie blz. 28, 80 en 106

maken: opdr. 1 t/m 4 blz. 107 achter tabblad 5

mee: leesboek

evaluatieopdracht: 

 

Kies minimaal één van de onderstaande opdrachten: 

- Schrijf één nieuw ding op dat je geleerd hebt. 

- Schrijf één ding op waar je beter in bent geworden. 

- Schrijf één ding op waarbij je een ander hebt geholpen. 

lesdoel: wat het meewerkend voorwerp is en je kunt deze in de zin benoemen.